Categorieën
Historisch bedrijf

Handicap door een cultuurhistorische bril. Interview met Eline Pollaert

In dit interview vertelt Eline Pollaert (Vrije Universiteit Amsterdam) over diens ervaringen met cultuurhistorisch onderzoek naar handicap, validisme aan de universiteit en de link tussen maatschappelijk en academisch engagement voor een rechtvaardige samenleving.

Als promovendus en publiekshistoricus duikt Eline Pollaert in de geschiedenis van mensen met een fysieke handicap in woonwijk Het Dorp. Daarnaast zet die zich in voor een bredere maatschappelijke inclusie van gehandicapte mensen. Eline begon diens promotietraject na een opleiding in oudheid- en religiewetenschappen en bijna tien jaar werkervaring als beleidsmedewerker in diversiteit en inclusie. Vanuit diens onderzoek en sociaal engagement roept ze op om de traditionele medische lens op handicap vaker te vervangen door een cultuurhistorische bril.  

Het Dorp: Een cultuurhistorische snoepwinkel 

In 1962 organiseerde de omroep AVRO de eerste grootschalige inzamelactie op Nederlandse televisie. Het doel? Geld inzamelen om een toegankelijke woonwijk te bouwen voor mensen met een ernstige fysieke handicap. De bouw van Het Dorp in Arnhem was een primeur in Nederland. Fysiek gehandicapte mensen konden er zelfstandig wonen, aangepast werken, recreëren en meebeslissen over hun leefomgeving. Tot vandaag biedt Het Dorp toegankelijke huisvesting in woonzorgstudio’s. Nu onderzoekt een team historici bestaande uit prof. dr. Monika Baár (European University Institute), dr. Paul van Trigt (Universiteit Leiden), Floris Plak (Vrije Universiteit Amsterdam) en Eline voor het eerst de rijke geschiedenis van Het Dorp.  

Elines onderzoek bestudeert specifiek hoe inwoners van het Dorp hun leven vormgaven, met een focus op intimiteit, zelfexpressie en place-making. Eline neemt bewust afstand van de overwegend medische blik op handicap om ruimte te creëren voor cultuurhistorische verhalen over leven met een handicap. Daarvoor duikt die in de archieven van Het Dorp en neemt die oral history-interviews af met (voormalige) bewoners en medewerkers van de woonwijk. “Een snoepwinkel aan nieuwe bronnen”, zo vertelt Eline. Keuzes maken is moeilijk, maar het werk loont.   

Een bewoner van Het Dorp maakt een kledingstuk bij de Naairing (ongedateerd)

Oral history en handicap 

Door oral history-interviews te vergelijken met papieren archieven, ziet Eline hoe persoonlijke verhalen maatschappelijke ontwikkelingen spiegelen en betwisten. Zo leefden bewoners in de eerste jaren van Het Dorp samen met verzorgenden. Om het niet-medische karakter van Het Dorp te benadrukken, bedacht een bewoner zelfs een nieuwe term voor deze verzorgenden: dogela (een samentrekking van Dorp GEmeenschaps Leidster Arnhem). Met de toenemende professionalisering van de zorg in de samenleving verhuisden veel dogela’s in de jaren ’80 naar een aparte flat in Het Dorp. Later zouden werk en privé nog verder van elkaar gescheiden worden. Dit voorbeeld toont aan hoe de pioniersgeest van Het Dorp langzaam werd ingekapseld in beleidsvisies en overheidstoezicht. Daarnaast merkt Eline in de interviews met oud-bewoners een spanningsveld op tussen integratie in de ‘gewone’ samenleving enerzijds en erkenning van specifieke zorgnoden anderzijds. Respondenten herhaalden vaak dat Het Dorp een woonwijk was als alle andere, maar tegelijkertijd keert een ‘wij/zij’-perspectief regelmatig terug in hun narratief.    

Eline reflecteert ook uitgebreid op diens eigen positie binnen de interviewdynamiek. Wanneer die als jong persoon met een hulpmiddel vanwege diens eigen fysieke handicap aanbelt bij een respondent, krijgt ze wel eens de vraag: “Maar er zou toch een onderzoeker van de universiteit komen?” Een uitspraak die veel zegt over het hardnekkig stereotiepe beeld van de academicus. Het feit dat Eline niet beantwoordt aan dat beeld, kleurt de interviews op meerdere manieren. Voor sommige respondenten werkt een gedeelde handicapervaring drempelverlagend. Tegelijkertijd merkt Eline dat die moet opletten om bepaalde uitspraken of stiltes van respondenten niet in te vullen vanuit diens eigen politieke handicapidentiteit. De antropologische benadering van oral historian Norah Karrouche (VU Amsterdam) helpt Eline om bewust stil te staan bij vragen rondom intersubjectiviteit. Zo moedigt ze Eline aan diens positionaliteit als analytisch instrument te gebruiken bij de interpretatie van diens bronnen.  

Wie hoorde al van validisme?  

De keuze voor oral history-interviews zorgde ook voor enkele institutionele obstakels. Een confrontatie met een ethische commissie illustreert hoe veelzijdig onderzoek naar handicap belemmerd wordt door een overdreven focus op ziekte en kwetsbaarheid. Om interviews af te nemen, moest Eline aanvullende nazorgmaatregelen implementeren. Nochtans is die niet geïnteresseerd in de medische dossiers van haar respondenten; die wil met hen praten over hun dagelijks leven. De cultuurhistorische benadering botste echter op onbegrip. Voor Eline toonde deze ervaring aan hoe gehandicapte mensen ook in de wetenschap als kwetsbaar en getraumatiseerd gezien worden, wat leidt tot een sterke reductie van hun persoonlijkheid. 

Bovendien illustreert het conflict een breder probleem met inclusie binnen de universiteit. Hoewel er aandacht is voor de potentiële kwetsbaarheid van respondenten, ondervond Eline veel moeite om ondersteuning te krijgen zodat die met een handicap aan de universiteit kan werken. Twee eerdere succesvolle sollicitaties voor promotieonderzoek sprongen af door een gebrek aan mogelijkheden voor deeltijds werk of extra ondersteuning. Slechts mondjesmaat wordt toegegeven dat universiteiten ontoegankelijke omgevingen zijn voor mensen met een handicap. Racisme en seksisme zijn gekende vormen van discriminatie; validisme – de discriminatie van mensen met een beperking – is dat nog niet. Een gebrek aan erkenning zorgt voor een gebrek aan inzicht in de ervaringen en specifieke noden van gehandicapte onderzoekers. Daar ligt voor universiteiten nog een wereld te winnen, volgens Eline.  

Eline Pollaert tijdens de opening van de tentoonstelling ‘Ik ben gewoon hier’ in het Centraal Museum Utrecht.

Het Kreukelcollectief  

De vaak onzichtbare discriminatie van mensen met een handicap is een belangrijke drijfveer voor Elines sociaal engagement. Na vele jaren inzet als activist, stapte die vijf jaar geleden mee in het Kreukelcollectief, een stichting die het erfgoed van de Nederlandse gehandicaptenbeweging bewaart en in de kijker zet. “Ik ga altijd breed lachen als ik hierover mag praten”, vertelt die. Samen met het Centraal Museum in Utrecht ontwikkelde een werkgroep van het Kreukelcollectief ‘Ik ben gewoon hier’, een tentoonstelling die tussen 18 april en 24 augustus 2025 vanuit het perspectief van handicap maker, mens en maatschappij belichtte.   

Verder werkt de stichting aan het Kreukelarchief, een community archive en cultureel centrum om het erfgoed van gehandicapte mensen te bewaren. Daarbij botsten de leden van het collectief ook op problemen met een enge medische interpretatie van handicap. Gevestigde archiefinstellingen wilden niet meedenken vanuit de redenering dat ze geen expertise hadden in medische geschiedenis. Het Kreukelarchief kiest echter bewust niet voor een medische, maar voor een cultuurhistorische benadering.  

Uiteindelijk vond het Kreukelarchief financiering en een fysieke plek bij het Utopa Weeshuis in Leiden. Foto’s, kunst, brieven, objecten uit demonstraties, oral history-interviews, … Stilaan vinden deze alledaagse objecten hun weg naar een nieuwe bewaarplaats. Naast een historisch centrum zal het Kreukelarchief ook ruimte bieden aan tentoonstellingen en activiteiten waar mensen met en zonder handicap elkaar kunnen ontmoeten. 

Onderzoek voor een rechtvaardige samenleving 

Elines sociaal engagement doet die op een andere manier naar academisch onderzoek kijken. Zo koos die er bewust voor om diens dissertatie in het Nederlands te schrijven, zodat geïnterviewden en het brede publiek de tekst vlotter zouden kunnen lezen. Eline verkiest publiekswerk boven academische publicaties en overweegt bijvoorbeeld om per hoofdstuk een samenvatting toe te voegen in toegankelijke taal. Als eerstegeneratiestudent is de band met diens moeder een belangrijke toetssteen: “Als ik haar niet kan uitleggen wat ik doe en waarom ik dat doe, dan weet ik dat ik terug moet naar de tekentafel.”  

Het aanzien van een onderzoeker, verbonden met het prestige van de universiteit, staat Eline toe om sociaal onrecht met grotere autoriteit aan te kaarten. Daarom gebruikt die de privileges die gepaard gaan met een wetenschappelijke aanstelling graag voor diens maatschappelijke missie. Het interview sluit die af met een passend citaat van filosoof Simon(e) van Saarloos: “Be slutty academically, but know who your true loves are.”  

Sofie De Baere is doctoraal onderzoeker aan het European University Institute. Daar werkt ze aan een project over postkoloniale migraties in het kader van de dekolonisering van BelgischCongo.