Wie ooit een archiefdoos opende in een stoffige zolderruimte of kelderkast, herkent het gevoel: een geur van oud papier, een wirwar van documenten, lijsten, notities – en het besef dat hier, tussen vergeelde vellen en etiketten, iets wezenlijks ligt opgeslagen.
In ons onderzoek naar sporen van seksueel, fysiek en mentaal geweld in de naoorlogse jeugdzorg (Commissie Samson, 2012; Overheid, inspectie en toezicht, 2012; en Commissie De Winter I, 2019) en de praktijk van binnenlandse afstand en adoptie (vooronderzoek door Radboud Universiteit Nijmegen, 2017, en Commissie Binnenlandse Afstand en Adoptie, 2025), dat wij in opdracht van de overheid verrichtten, kwamen we dat beeld maar al te vaak tegen. Archieven van instellingen die zorg en verantwoordelijkheid hebben gedragen voor kwetsbare kinderen, aanstaande ‘moeders’ of pleeggezinnen, blijken zelden systematisch bewaard. Archiefzorg is een sluitpost op de begroting: iets wat pas aandacht krijgt als er budget overblijft.
Toch vormen juist deze archieven het ‘geheugen’ van de samenleving. Zonder geschreven bronnen, of door beperkte inzage ervan, verdwijnt de mogelijkheid om verantwoordelijkheid te reconstrueren, beleid te begrijpen en levensverhalen in een historische context te plaatsen.
Bij ons werk voor de diverse onderzoekscommissies stuitten we steeds opnieuw op hetzelfde patroon. Documentatie werd aangetroffen op zolders, in gangkasten, óf rechtsopvolgers van instellingen hadden geen idee of ze ‘oud archief’ hadden. Wat niet letterlijk verloren was gegaan, was in de praktijk dikwijls onvindbaar.
De overgang naar digitaal werken heeft dit probleem niet opgelost, maar juist vergroot. Digitale informatie is vluchtiger dan papier ooit was: een middeleeuws perkament kan na zeven eeuwen nog worden gelezen, terwijl een digitaal bestand van twintig jaar oud soms al onbruikbaar is door verdwenen software of kapotte dragers. Daarbij is de digitale productie zo massaal, dat selectie noodzakelijker is dan ooit.
Tegelijk verdwijnen hele genres van hedendaagse communicatie – sociale media, chatberichten, digitale overlegplatforms – vrijwel automatisch, omdat ze technisch of juridisch lastig te bewaren zijn (los van de Wet open overheid (Woo)). De paradox is wrang: we produceren meer data dan ooit, maar ons collectieve geheugen is zelden zo kwetsbaar geweest. Britse archivarissen waarschuwen daarom al jaren voor een digital dark age: een periode waarin de overvloed aan data juist leidt tot vergetelheid (Kuny, 1998 en recent in Talboom, 2022).
Versnipperde zorgdossiers en het recht om vergeten te worden
In domeinen als jeugdzorg, adoptie en opvang is die kwetsbaarheid extra voelbaar. De privacywetgeving (AVG) stelt terechte eisen aan bescherming van persoonsgegevens, maar in de praktijk leidt dat geregeld tot overbedachtzaam wissen, anonimiseren of redigeren. Precies de context – de notities, de bijlagen, de kattenbelletjes – verdwijnt daarmee als eerste. En zonder context rest alleen een ‘leeg’ dossier. Een voorbeeld: in een dossier staat dat een kind in 1977 ‘plotseling uit huis is geplaatst’. Na anonimisering of ‘opschoning’ van een dossier blijven alleen de standaardformulieren over, terwijl juist de verdwenen notities – een huisartsbriefje over langdurige ziekte in het gezin of een interne memo over een mislukte hulpverleningsafspraak – duidelijk hadden gemaakt waarom die ingreep nodig werd gevonden. Zonder die context lijkt de maatregel achteraf willekeurig. Ook notulen van teambesprekingen buitenom het kinddossier kunnen aanvullende context bieden.
De spanning tussen het recht om vergeten te worden en de maatschappelijke plicht tot verantwoording is in dit veld bijzonder scherp. Zonder zorgvuldig bewaarbeleid verliezen we niet alleen informatie over individuen, maar ook over de werking van zorgsystemen zelf. Wat resteert, is een geschiedenis met gaten.
De derde generatie… of verder?
De Commissie Binnenlandse Afstand en Adoptie pleitte onlangs in haar eindrapport Schade door Schande (2025) voor het bewaren van afstammingsinformatie tot minstens de derde generatie. Een zeer terechte aanbeveling: zonder bewaring geen vindbaarheid (2025, 94). Toch gaat de behoefte vaak verder dan drie generaties.
Wie bijvoorbeeld kijkt naar de nazaten van tot slaaf gemaakten, weet hoe waardevol zelfs de kleinste overgeleverde fragmenten kunnen zijn. Registers van vrijlating, namenlijsten, brieven – ooit puur administratief, nu onmisbaar voor identiteit en erkenning.
Hetzelfde geldt voor archieven rond jeugdzorg en vrouwen die in het verleden al dan niet onder dwang hun kind afstonden, of voor kinderen die werden afgestaan. Ze zijn niet alleen juridische bewijsstukken, maar ook ‘ankers’. Elk dossier kan een sleutel zijn tot begrip, genealogie of heling. Het argument voor duurzaam bewaren is daarmee niet louter historisch, maar vooral ook menselijk.
Het wankele instellingsgeheugen
Een vaak onderschat risico is dat het zogenaamde instellingsgeheugen – de kennis over beleid, context en afwegingen – meestal berust bij één of twee mensen die toevallig lang in dienst zijn. In ons onderzoek maakten we kennis met enkelen van hen. Als zij vertrekken, verdwijnt hun kennis en worden bewaarde documenten vaak betekenisloos.
Daarom is structurele borging essentieel: systematische documentatie van besluitvorming, vastlegging van overleg en overdrachtsprocedures waarbij metadata, sleutelbestanden (bestanden die toegang tot en koppeling tussen archiefgegevens mogelijk maken) en contextinformatie veilig worden overgedragen. Zonder die borging verandert een archief al snel in een puzzel waarvan de helft van de stukjes ontbreekt.

De fragiele periode van onze tijd
Voormalig Nationaal Archief-directeur Marens Engelhard waarschuwde in 2014 al dat de overgang van papier naar digitaal een historische breuk vormt. De laatste decennia van de twintigste eeuw en de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw zouden volgens hem weleens de slechtst gedocumenteerde uit de Nederlandse geschiedenis kunnen worden.
Digitale documenten verouderen sneller dan papier, en de vraag naar authenticiteit – is dit het origineel of een bewerkte kopie? – wordt steeds lastiger te beantwoorden. Wie vandaag een digitaal dossier raadpleegt, moet vertrouwen op de integriteit van systemen waarvan niemand meer precies weet hoe ze werkten. Voor historisch onderzoek is dat een precaire basis. Voor betrokken burgers, die hun eigen dossiers willen inzien, kan dat wantrouwen versterken.
De schaduw van de AVG
Daar komt nog een juridisch risico bij. In het Archievenblad (2024/4) schreef Niels van Driel over de druk op artikel 45 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG): ‘Uitzonderingen inzake archivering in het algemeen belang’. Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat bepaalde AVG-rechten (zoals inzage, rectificatie en verwijdering) niet gelden voor persoonsgegevens in archiefbewaarplaatsen, maar dat betrokkenen wél recht hebben op inzage en hun ‘eigen lezing’ mogen toevoegen wanneer gegevens onjuist zijn. Artikel 45 stelt dus dat sommige privacyrechten niet gelden voor archieven die blijvend worden bewaard, zodat hun historische integriteit behouden blijft. Bijvoorbeeld: een dossier uit de jaren 1950 bevat termen en beoordelingen die we nu anders zouden formuleren; als deze worden aangepast of verwijderd, gaat inzicht verloren in hoe professionals destijds werkten en dachten.
De archiefsector pleitte ervoor die uitzondering ook te laten gelden voor particuliere instellingen – denk aan kerkelijke archieven, zorgorganisaties en emancipatiearchieven. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) vond dat te ruim en adviseerde dat alleen instellingen met substantiële overheidsfinanciering of -bestuur er gebruik van mogen maken.
Als dat voorstel wet wordt, vallen veel maatschappelijke en religieuze archieven buiten de bescherming van artikel 45. Voor zorginstellingen als het Leger des Heils of congregaties betekent dit: meer aflakken (informatie zó bewerken dat privacygevoelige gegevens onzichtbaar worden voor de onderzoeker), meer beperkingen, minder bewaarzekerheid. Terwijl juist deze instellingen cruciale getuigenissen bewaren van sociale zorg en opvang.
Zonder vertrouwen geen toegang
Bij ons recente onderzoek merkten we dat privacyregels niet alleen bescherming boden, maar ook wantrouwen uitdrukten. Archiefbeheerders durfden onderzoekers nauwelijks inzage te geven, bang om de AVG te overtreden. Dat is begrijpelijk – niemand wil de privacy van nog levende betrokkenen schenden – maar het raakt aan een fundamenteel probleem: de onderzoeker wordt niet vertrouwd.
Wetenschappelijk onderzoek wordt zo door instellingen gezien als een risico, niet als een maatschappelijk instrument om recht te doen aan verleden en verantwoording. Terwijl zorgvuldige, gecontroleerde toegang juist kan voorkomen dat verhalen verloren gaan of eenzijdig worden verteld.
Een oproep tot zorg en vertrouwen
De les van de ‘zoldervondsten’ is duidelijk. Wat toevallig bewaard blijft, bepaalt straks wat we weten. Als historici hebben we de verantwoordelijkheid om niet alleen te reconstrueren wat is overgeleverd, maar ook te signaleren wat dreigt te verdwijnen. De archieven van zorginstellingen, religieuze organisaties en maatschappelijke bewegingen (op papier dan wel steeds meer digitaal) vormen een onmisbare spiegel van de twintigste en eenentwintigste eeuw.
Dat betekent: investeren in archiefzorg, digitale duurzaamheid en wettelijke ruimte om te bewaren in het algemeen belang – ook buiten de muren van de overheid. Want wie vandaag de archieven niet beschermt, ontneemt toekomstige generaties de mogelijkheid om te begrijpen wat er is gebeurd. En dan worden de zolders van morgen niet langer plekken van vondst, maar van vergetelheid.
Verder lezen?
Commissie Binnenlandse Afstand en Adoptie, Schade door schande. Rapport van de Commissie onderzoek Binnenlandse Afstand en Adoptie 1956-1984 (Den Haag 2025).
J. Dane en E.C. Walhout, De geschreven werkelijkheid: onderzoek naar historische bronnen over binnenlandse afstand en adoptie (Den Haag, CBAA, 2025) Deelonderzoek voor de commissie onderzoek naar Binnenlandse Afstand en Adoptie
Terry Kuny, ‘The Digital Dark Ages? Challenges in the Preservation of Electronic Information’, Conference Programme and Proceedings (Copenhagen, 1998).
L. Talboom, Re-envisioning access for the digital preservation community: challenges, opportunities and recommendations (Dissertatie University College London 2022).
Martijn van Calmthout, ‘In het Nationaal Archief werkt men voor de eeuwigheid. Interview met Marens Engelhard’, De Volkskrant (12 november 2014). https://www.volkskrant.nl/wetenschap/in-het-nationaal-archief-werkt-men-voor-de-eeuwigheid~b327495f/
Niels van Driel, ‘Uitbreiding artikel 45 UAVG staat onder druk. Voldoende algemeen belang?’, Archievenblad 4 (2024) 22-25.

Jacques Dane is hoofd onderzoek en conservator bij het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht. Evelien Walhout is universitair docent economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Sinds 2010 verrichtten zij historisch onderzoek in opdracht van
diverse nationale onderzoekscommissies binnen de domeinen jeugdzorg en afstand en adoptie. In de periode 2023-2025 waren zij projectleiders van het deelonderzoek De geschreven werkelijkheid, uitgevoerd door het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG, Amsterdam) in opdracht van de Commissie Binnenlandse Afstand en Adoptie (CBAA).