De geschiedenis van de VOC gaat vaak over Europese mannen die voor korte of langere tijd in Azië leefden en werkten. Maar juist door naar de Aziatische vrouwen te kijken, begrijpen we meer van dit verleden, laat Suze Zijlstra zien aan de hand van haar familiegeschiedenis.
Het gaat goed met de tentoonstelling De wereld van de VOC van het Nationaal Archief: onlangs is een zilveren IDCA award toegekend, en de tentoonstelling is wegens succes verlengd. In de tentoonstelling kan je de database van VOC opvarenden raadplegen. Om deze database te verbinden met het heden publiceert het archief daarnaast online interviews met afstammelingen van mensen die bij de VOC betrokken waren.
Wat opvalt bij die interviews met mensen met ‘VOC-voorouders’ is de nadruk op de voorvaders—de moeders komen nauwelijks ter sprake. Wat daarnaast opvalt is het verloop van hun reizen: de achttiende-eeuwse voorvaders kwamen vrijwel allemaal terug in de Republiek. Daarmee mist het archief de kans om meer te zeggen over degenen die in Azië bleven. Ook deze ‘VOC-opvarenden’ hadden nakomelingen, dankzij Aziatische vrouwen. Een deel van hun Nederlands-Indische nazaten is pas na de onafhankelijkheid van Indonesië naar Nederland ‘gerepatrieerd’. De geschiedenis van mijn voorouders laat zien dat we juist door te kijken naar de vrouwen in dit verleden beter zicht krijgen op de complexiteit van de wereld van de VOC.
Aangezien al in de zeventiende eeuw het beeld ontstond dat Nederlandse vrouwen niet zo geschikt waren voor het leven in Azië, werd het snel enkel de hoogste werknemers van de VOC toegestaan met hun Europese vrouw naar Azië te vertrekken. De meeste mannen kwamen alleen in Azië aan. Eén van mijn verre voorvaders, Coert Axelsz. Rosenquist, is zo’n man geweest. Dankzij een stamboom gepubliceerd door R.G. de Neve is de geschiedenis van zijn nazaten te volgen tot en met mijn overgrootmoeder Cornelia Frederika Rosenquist, al zijn vooral gegevens over de mannen bekend. De vrouwen in mijn familie zijn lang niet altijd precies te traceren, maar hun rol is cruciaal geweest.
Coert Rosenquist uit Denemarken zeilde als werknemer van de VOC in 1735 met de Berkenrode naar Batavia, het huidige Jakarta. Hij vestigde zich in Makassar (zuid-Celebes), waar hij trouwde met Jacoba Happon. Het scheepssoldijboek van de VOC vermeldt alleen dat zij een ‘mextise vrouw’ is—dus van Europees-Aziatische afkomst. Ze had een zekere status: haar vader Joan Happon had zich van havenmeester van Makassar opgewerkt tot gouverneur van Ternate (de Molukken). Over haar moeder is verder niets bekend, maar een vrouw als Jacoba was een aantrekkelijke huwelijkskandidaat, zoals vrouwen van Europees-Aziatische afkomst dat waren wegens hun contacten, eventueel geërfd fortuin, en een status die hoger was dan die van de Aziatische vrouwen. Europese mannen gebruikten verbintenissen met dergelijke goed gepositioneerde vrouwen om vooruit te komen in de koloniale samenleving.
Jacoba Happon en Coert kregen twee zoons. Tijdens hun huwelijk adopteerde Coert ook nog een dochter, Maria Helena—haar moeder Diana was een Aziatische vrouw, Coert zal Maria’s daadwerkelijke vader zijn geweest. Verschillende ‘adopties’ en ‘erkende kinderen’ in de loop van de stamboom laten zien hoe gewoon het was om niet in het huwelijk te treden met lokale vrouwen waarmee wel seksueel contact was—vrouwen werden bovendien regelmatig tot dit contact gedwongen. Lang niet alle (Indo-)Europese vaders erkenden hun kinderen, wat desastreus kon zijn voor moeder en kind.[1]
Jacoba Happons tweede zoon, Axel Anthony, trouwde met de in Makassar geboren Jacoba van Clootwijk, een ‘geadopteerde’ dochter van een Nederlander. Toen Jacoba trouwde met Axel was ze 22 jaar en al weduwe—niet ongebruikelijk voor Europees-Aziatische vrouwen die waren opgegroeid in een klimaat waar veel nieuwkomers kort overleefden. Jacoba’s vader Jan Dirk van Clootwijk uit Den Bosch werkte bij de VOC sinds 1737. Hij werd gouverneur van Makassar in Jacoba’s geboortejaar 1752—al werd hij in 1758 na een slepend conflict verbannen uit de gebieden van de VOC. Zijn bezittingen, waaronder slaafgemaakte mensen, werden toen in beslag genomen en verkocht.[2]
Slavernij kwam veel voor in de door de Nederlandse Republiek bezette gebieden in Azië. Ook Jacoba’s man Axel had slaafgemaakte mensen in bezit. Zo kocht hij in 1776 een ‘mans slaaf’ genaamd Lasalama. Veel ‘geadopteerde’ kinderen zoals Jacoba van Clootwijk waren kind van een slaafgemaakte vrouw. Of dat voor is gekomen in mijn familie, heb ik nog niet kunnen vaststellen.
Via Jacoba van Clootwijks zoon Jacob Happon Rosenquist verhuisde de familie naar Grissee, een voorstad van het huidige Surabaya. Hij nam zijn vrouw mee: Jacomina Fay (Makassar 1783). Zij trouwde hem op dertienjarige leeftijd, ze zal weinig keus hebben gehad. Hun huwelijk zou meer dan vijftig jaar duren. In Grissee werd Jacomina’s man koopman, later pakhuismeester. Ze stierf kort na haar man in 1851. Dit was ver na de VOC-tijd, in de jaren waarin het Cultuurstelsel waarmee de Nederlanders de Indonesische bevolking uitbuitten volop draaide—20% van de landbouwgrond van de lokale bevolking moest worden ingezet voor de Europese markt, maar veelal werd meer geëist.
Jacomina Fay had zeker 12 kinderen. Eén van hen, Johan Daniel Anthony, trouwde niet: zijn kinderen zijn ‘erkend’— de moeder zal wederom een Aziatische vrouw zijn geweest. Een van hun kinderen was een zoon, Johannes Wilhelmus Theodorus. Hij werkte op het marine-etablissement in Surabaya en is in het begin van de twintigste eeuw werknemer van een suikeronderneming. Hij trouwde met een vrouw uit Surabaya, Delia Augustina van der Worm. Zij waren de ouders van mijn overgrootmoeder, Cornelia Frederika Rosenquist (Modjokerto 1892). In het begin van de twintigste eeuw werkte Cornelia in het warenhuis Onderling Belang in Surabaya. Haar heb ik nog mogen meemaken als kind—ze is overleden in 1990, op 98-jarige leeftijd.
Cornelia Beijer-Rosenquist migreerde met haar man naar Nederland, jaren nadat ze de bezetting door Japan tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië had meegemaakt. Haar vijf kinderen zouden ook allemaal met hun gezinnen ‘repatriëren’ naar het land waar ze nog nooit waren geweest, al vertrokken sommigen eerder dan anderen. Ze hadden de keus om in Indonesië te blijven, maar dan moesten ze hun Nederlandse nationaliteit opgeven. Het was maar de vraag of ze daar ooit geheel geaccepteerd zouden worden. Mijn oma vertrok met haar gezin—man, zoontje en dochtertje (mijn moeder) in 1955 naar Nederland. Mijn oma was toen ongeveer zo oud als ik nu ben—een bijna onvoorstelbare gedachte. Waar hun voorvader Coert Axelsz. Rosenquist zeven maanden deed over de reis naar Java, bracht stoomkracht van de Zuiderkruis de familie in een week of vier naar Nederland.
Tot wie kan je ons rekenen? Afstammelingen van VOC-opvarenden, van slaveneigenaars en –handelaars, van mensen die deel werden van de VOC-elite en later de koloniale middenklasse, die welvarend waren door het systeem van koloniale uitbuiting. Maar we zijn ook afstammeling van Aziatische vrouwen van wie lang niet altijd de naam bewaard is gebleven, maar die juist behoorden tot die lokale bevolking die werd geconfronteerd met de komst en de overheersing van Europeanen. Vroeger vond ik het heel bijzonder dat er nog gegevens zijn over die voorvader die 1735 met de VOC naar Java vertrok. Dat is het op een bepaalde manier natuurlijk ook. Maar nu zou ik vooral willen dat ik nog meer wist over de andere kant van dit verhaal.
Zoals de geschiedenis van mijn ‘VOC-voorouders’ illustreert, keerden veel van de werknemers van de VOC helemaal niet terug naar de Republiek na een aantal jaar in Azië fortuin te hebben gemaakt. Hun geschiedenis is niet los te zien van die van Aziatische vrouwen. Hun nakomelingen waren onderdeel van twee werelden—en velen van hen zijn dat nog steeds.
Suze Zijlstra is universitair docent maritieme geschiedenis aan de Universiteit Leiden en ambassadeur van F-site, een crowdfunding project met het doel onderwijsmateriaal over vrouwen in de geschiedenis online vrij beschikbaar te maken voor docenten in het middelbaar onderwijs. Doneer voor 30 november 2017 om dit platform mogelijk te maken.
[1] Lees hierover meer in Reggie Baay, De njai. Het concubinaat in Nederlands-Indië (Amsterdam 2008).
[2] Alexander J.P. Raat, The life of governor Joan Gideon Loten (1710-1789). A personal history of a Dutch virtuoso (proefschrift Universiteit Leiden, 2010) 29-33.