‘Daar zullen historici in de toekomst hun werk aan hebben,’ klinkt het wel eens wanneer een autocraat vrije verkiezingen opschort, een miljardair een nazigroet brengt, of een sofist aan de definitie van genocide morrelt. Maar wat met de historici van nu? En over welke toekomst gaat het dan?
Eerst maar die tweede vraag. Dat de historici van de toekomst hun handen vol zullen hebben met ons huidige tijdgewricht is ongetwijfeld zo. Maar misschien gaan we er te gemakkelijk van uit dat er in de toekomst academische historici zullen zijn. Wie het veld overschouwt hanteert soms een apocalyptische taal. Aan universiteiten in verschillende landen liggen de menswetenschappen onder vuur. Hele onderzoeksgroepen sneuvelen, academische vrijheid komt in het gedrag, onderzoekers zijn overwerkt in precaire arbeidscontracten. Over de muur van de academie klinkt het regelmatig dat historici zich te afzijdig houden van het publieke debat én dat ze zich met onbegrijpelijk, ontoegankelijk jargon de irrelevantie in schrijven. Ondertussen luiden politieke stemmen die geschiedenisonderwijs willen inkrimpen steeds luider, ook in de Lage Landen. En wat doet een historicus eigenlijk dat AI niet beter kan, bovendien zonder dat vervelende ‘Ja, maar het is ingewikkelder dan dat’?

Het sombere toekomstbeeld van geschiedenis als discipline beslaat maar een klein en al bij al prozaïsch stukje van een weidser panorama: een laat-kapitalistische crisis van de democratie, aanslepende en nakende oorlogen, een versnellende klimaatcrisis. Wat kan de studie van het verleden nog betekenen wanneer de wereld schijnbaar onvermijdelijk op instorten staat? Natalie Zemon Davis beschreef die studie als een ‘constant plezier’, onder andere omdat, ‘[l]os van hoe onwrikbaar en wanhopig het heden ook lijkt, het verleden ons eraan herinnert dat verandering kan plaatsvinden’ [vertaling KS].[1] Als alles op elk moment anders had kunnen zijn, wordt het verleden een mogelijke bron van hoop.
Hoe verhouden huidige historici zich tot het verkruimelende wereldpanorama waarin ze hun werk proberen doen? Het is niet omdat de historici van de toekomst werk zullen hebben aan het bestuderen van onze tijd dat de huidige generatie geschiedschrijvers géén positie kan – of moet – innemen. Aan het einde van de wereld is neutraliteit ook een positie. Als menswetenschappers irrelevantie verweten en schuld aangewreven wordt in het aanschijn van de klimaatcrisis, bijvoorbeeld, is dat ten dele omdat mensen vaak een vertekend beeld hebben van wat historici doen (namelijk in alle stilte de stoelen van de Bodleian Library verslijten met obscuur onderzoek terwijl daarbuiten de wereld vergaat). Maar ook omdat men van historici vaak verwacht vrolijke verhalen uit het verleden te vertellen: feelgood-geschiedenis niet als bron van hoop maar als tegengif. Terwijl historici, net omdat ze weten hoe het verleden en de geschiedenis werken, bij uitstek de complexiteit van eigentijdse gebeurtenissen kunnen kaderen – en de wortels van hedendaagse catastrofes kunnen blootleggen, zoals in de open brief van Australische historici na de bushfires van 2020.
Ik denk dat voor de historici van vandaag hoop centraal kan staan: in methode, vorm en inhoud. Hoop is niet, zoals Noreen Masud terecht schrijft, ‘het charmante gebaar aan het einde van een melancholisch essay’ noch een soort misplaatst optimisme, maar een bereidwilligheid om niet weg te kijken, te zien en te begrijpen. Hoop in geschiedschrijving functioneert niet als symbool maar als strijdbare praxis. Het is daarbij cruciaal om de geschiedenis niet als een rechte lijn – van toen naar nu, zonder zijwegen en verlaten paadjes – weer te geven (des te meer in een tijd waarin generatieve AI die complexiteit wegplamuurt). De veelvormigheid van het verleden, het kluwen van lijnen, benadrukt net dat niets, op eender welk moment, onvermijdelijk was, is, zal zijn; dat zelfs aan elk mogelijk einde van de wereld verzet waardevol en nodig is.
En ik denk dat we daarvoor creatieve vormen van geschiedschrijving nodig hebben. Klimaat- en milieuhistorici tonen daarbij een mogelijke weg, met perspectieven die onze eigen soort niet centraal plaatsen – van het tijdbegrip van bomen, gletsjers en sedimentatielagen tot de historische agency van raven, bacteriën en rivieren. Zij tonen dat mensen steeds deel hebben uitgemaakt van een groter geheel, zich steeds in de wereld hebben bevonden en gemeenschappelijkheid op verschillende manieren hebben gedefinieerd (al dan niet over allerlei taxonomische grenzen heen).
Hedendaagse noch toekomstige historici zullen de wereld hiermee redden. Maar deze méér-dan-menselijke perspectieven vestigen de aandacht op wat er precies op het spel staat. Ze geven ruimte aan geschiedenissen die voorheen niet denkbaar waren. Op die manier maken ze ook andere toekomsten denkbaar. Historici hebben niet alleen hun werk in de toekomst maar ook voor de toekomst.
[1] Natalie Zemon Davis, ‘A life of learning’, Charles Homer Haskins Lecture 1997, American Council of Learned Societies, Occasional Paper, n°39, pp. 15-16.
Kristof Smeyers is cultuurhistoricus aan de KU Leuven. Hij schrijft over flora, fauna en folklore.