De recente instelling van een Taalbrigade door staatssecretaris Raymond Knops (CDA) lijkt op plannen uit de jaren zeventig om overheidstaal begrijpelijker te maken voor burgers. Daarachter gaan echter twee heel verschillende opvattingen schuil over de verzorgingsstaat en de rol van de overheid, toont Vincent van de Griend.
Op 23 oktober presenteerde staatssecretaris Raymond Knops (CDA) de Direct Duidelijk Brigade. Deze groep van taalcoaches en taalambassadeurs moet het gebruik van begrijpelijke taal door overheden en ambtenaren stimuleren. Dit zal onder meer gebeuren met behulp van praktische schrijftips en een prijs voor de ambtenaar die de meest duidelijke taal gebruikt.
De brigade is onderdeel van de campagne Direct Duidelijk waarbij onder andere het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de Nederlandse Taalunie betrokken zijn. In de visietekst stellen de initiatiefnemers dat voor veel burgers vaak onduidelijk blijft wat zij van de overheid mogen verwachten en andersom. Begrijpelijkere overheidstaal moet ervoor zorgen dat burgers doelmatiger gebruik maken van overheidsdiensten. Dit kan er dan weer toe leiden dat burgers de overheid beter waarderen en ‘dat de overheid kosten bespaart’, zo staat in de visietekst.
In verschillende media werd terughoudend gereageerd op Knops’ ‘opvallende’ plannen voor begrijpelijkere overheidscommunicatie. Vergelijkbare overheidsinitiatieven werden eerder namelijk al gelanceerd in 1979, 1998 en 2008. Dat er nu opnieuw zo’n overheidscampagne nodig is, laat zien dat die eerdere pogingen niet effectief waren, zo is de redenering. De huidige plannen voor klare overheidstaal zijn vrijwel identiek aan die van toen, dus waarom zouden die nu wel wat veranderen, aldus NRC-columnist Japke-d. Bouma.
In de reacties werd er echter niet bij stilgestaan dat de taalinitiatieven van toen en nu gebaseerd zijn op heel verschillende ideeën over de verzorgingsstaat en over de rol van overheid.
De Commissie-Vondeling
Dat men vroeger andere opvattingen had over de rol van de overheid, is te zien aan de eerdere inspanningen voor duidelijkere overheidstaal van PvdA’er Anne Vondeling. Vondeling was Minister van Financiën in het kabinet-Cals, PvdA-partijvoorzitter tijdens de jaren zestig en vervolgens voorzitter van de Tweede Kamer in de jaren zeventig. Het publieke debat stond destijds in het teken van de vermeende groeiende kloof tussen burgers en de politiek. In deze context zette Vondeling zich op twee manieren in voor duidelijke communicatie tussen burgers en de politiek.
In de eerste plaats bond Vondeling de strijd aan met ongepaste uitingen van standsgevoel in de manier waarop burgers politici benaderden. Vondeling, die burgers regelmatig uitnodigde hem te schrijven, benadrukte dat overdreven titulatuur achterwege kon blijven. Volgens Vondeling vergrootte dat alleen maar de afstand tussen politici en burgers: ‘De mensen zetten een kamerlid in een andere, veel hogere wereld. Dat zit me hoog. De onderdanige toon in brieven […] is voor mij onverteerbaar.’[1]
Daarnaast riep Vondeling in 1973 de Commissie Duidelijke Taal in het leven, ook wel de Commissie-Vondeling geheten. Onder Vondelings voorzitterschap werd onder meer de Vergulde Kroontjespen ingesteld, een jaarlijkse prijs voor de meest begrijpelijke beleidstekst. Er kwam ook een wedstrijd voor middelbare scholen om de Troonrede in begrijpelijk Nederlands te vertalen. Vanwege deze acties werd Vondeling in de media omschreven als een schoolmeester met zijn rode correctiepen.[2] Ook talloze burgers reageerden, zoals scholieren, een ‘bejaarde vrouw’ en een echtpaar dat nadrukkelijk liet weten dat ze altijd Christelijk-Historische Unie stemden.[3]
Een debat over verzorgingsstaat en overheid
Deze input van burgers was precies wat Vondeling beoogde. In lijn met het verzet tegen de verzuilde politiek van die dagen presenteerde Vondeling zichzelf als een moderne politicus die goed op de hoogte bleef van het wel en wee van iedere Nederlander:
‘Deze, naar mijn mening enig juiste opvatting van het “volksvertegenwoordiger-zijn” brengt onder andere mee, dat ik met ieders belang rekening heb te houden en voor iedereen bereikbaar ben, onverschillig het politieke standpunt dat hij of zij aanhangt. Wij zijn er niet alleen voor de leden van de partij, maar voor alle Nederlanders.’[4]
Vijf jaar later stelde hij nog eens ‘dat het Kamerlidmaatschap een hoge mate van dienstbetoon inhoudt, niet voor een bepaald belang, of voor een bepaalde groep, maar voor heel het volk.’[5]
Deze dienstbare houding ging in de daaropvolgende decennia gepaard met een verdere uitbouw van de verzorgingsstaat die leidde tot voortgaande professionalisering en nieuwe ingewikkelde wet- en regelgeving. Dit heeft de roep om begrijpelijkere communicatie weer aangewakkerd. Maar de toenemende kosten en complexiteit van de verzorgingsstaat hebben ook geleid tot nieuwe opvattingen over de verzorgingsstaat en over de rol van de overheid en burgers daarin.
Die nieuwe neoliberale ideeën zijn duidelijk terug te zien in de motivatie achter de huidige taalplannen van Knops. Daarin wordt benadrukt dat een bescheiden overheid begrijpelijke informatie hoort te zenden die burgers in staat stelt om zelfstandig en effectief ‘mee te doen’ in de participatiesamenleving. Hierin verschilt Knops’ benadering, ondanks overeenkomsten in de aanpak, dus ideologisch van Vondeling. Vanuit het idee van de klassieke verzorgingsstaat vond Vondeling duidelijke overheidscommunicatie onmisbaar voor een uitgebreide overheid die zich juist actief bekommerde om het wel en wee van burgers.
Het huidige publieke debat moet niet gaan over hóe Knops precies betere ambtenarentaal wil garanderen, maar over de vraag of deze achterliggende visie op de inrichting van de Nederlandse samenleving wenselijk is.
Vincent van de Griend studeerde Geschiedenis en Filosofie aan de Radboud Universiteit. In het kader van het onderzoeksproject Kamerpost bestudeerde hij burgerbrieven en verzoekschriften aan leden van de Tweede Kamer na 1945.
[1] Uitspraak Vondeling geciteerd in: Henk Te Velde, Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl (Amsterdam 2002), 207-208.
[2] Huib Goudriaan, ‘Kamerlid Vondeling: Ik ben niet vernieuwd,’ De Rotterdammer, 19 november 1968; ‘Het rode pennetje van Vondeling,’ De Tijd, 6 september 1974.
[3] Nationaal Archief, Archief A. Vondeling 2.21.183.89, inv.nr. 202.
[4] ‘Vondelings brievenbus,’ Het Vrije Volk, 10 juli 1963.
[5] Goudriaan, ‘Kamerlid Vondeling’.