Categorieën
Historisch bedrijf

Hoe de jacht op onderzoeksfinanciering een doel op zichzelf wordt

Hoe staat de geschiedschrijving in Nederland er als vakgebied voor? Om hier achter te komen spreekt Niels Mathijssen voor Over de Muur dit jaar met historici van verschillende pluimage. Hoe kijken zij naar hun werk en beroepsgroep? In deze aflevering: Maartje van Gelder, universitair hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam.

Maartje van Gelder heeft zin in het academische jaar. Nog niet zo lang geleden heeft ze twee fellowships gekregen, een van het NIAS, waar ze vanaf deze maand gevestigd zal zijn, en nog een van het vermaarde Institute for Advanced Studies in Princeton, waar ze in het voorjaar van 2019 een semester zal verblijven. Ze kijkt erg uit om aan beide instituten op adem te komen, zoals ze het noemt. Voor de meeste mensen betekent ‘op adem komen’ zoveel als ‘even uitrusten’ na een periode van grote inspanning. Maar Van Gelder heeft geenszins het voornemen om het rustig aan te doen dit jaar, integendeel. Wat ze dan wel bedoelt? Ze heeft de komende maanden haar handen helemaal vrij om onderzoek te doen en te schrijven aan haar boek. Ze hoeft daarbij geen tijd in te ruimen om les te geven, voor vergaderingen of administratieve verplichtingen. Een ongekende luxe.

Voor historici worden dit soort ‘adem-momenten’ steeds schaarser. Dat heeft er mee te maken hoe het onderzoeksgeld wordt verdeeld in Nederland. Voor financiering van onderzoek zijn geschiedkundigen, net als andere geesteswetenschappers vooral aangewezen op de ‘tweede geldstroom’. Die komt niet van de universiteiten zelf, maar van externe organisaties die onderzoeksgeld verdelen. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is hierin verreweg de grootste speler. In de afgelopen jaren is het almaar moeilijker geworden om geld te krijgen van deze nationale wetenschapsfinancier. Van Gelder vindt dat ronduit problematisch.

‘Ten eerste omdat elk jaar een legio wetenschappers enorm veel tijd en energie steken in het ontwikkelen van al die onderzoeksvoorstellen, of ze dat geld uiteindelijk krijgen of niet,’ zegt Van Gelder. Al deze extra inzet drukt daarbij behoorlijk op hun werklast, die doorgaans toch al hoog is. ‘En dan zijn er ook nog wetenschappers die in de selectiecommissies zitten of als reviewer optreden. Al met al een dus een vrij omvangrijk circus voor relatief weinig te verdelen onderzoeksbeurzen,’ vindt de hoofddocent.

Omdat het steeds moeilijker is om financiering te krijgen, is de jacht op het geld almaar belangrijker geworden. Hierdoor is de nadruk in de afgelopen jaren steeds meer komen te liggen op het middel, het binnenhalen van onderzoeksfinanciering, en steeds minder op het eigenlijke doel: de geschiedschrijving. Wie een beurs binnenhaalt wordt al snel beschouwd als een winnaar – veel buitenstaanders zien dat zo, maar dat geldt zeker ook voor vele collega-historici en bestuurders. Van Gelder heeft weinig op met die mentaliteit. Want zijn de historici die geen financiering krijgen dan verliezers? Voor Van Gelder zeker niet. Zijn ze dan misschien minder excellent dan hun collega’s die hun aanvraag wel gehonoreerd krijgen? ‘Dat is vaak evenmin het geval.’ Eerder voldoet het huidige systeem niet. ‘De te verdelen buit is erg klein en dus missen ook excellente wetenschappers met prikkelende onderzoeksvoorstellen de boot. Dat is bijzonder jammer van al dat potentieel,’ benadrukt ze.

Onrust

Waarom de ruimte voor eigen onderzoek belangrijk is, kan Maartje van Gelder moeiteloos uiteenzetten. Argumenten genoeg. Die gaan bijvoorbeeld over hoge onderwijslast, over hoeveel tijd er per week dan nog overblijft voor onderzoek en dat je in die uren helaas niet de gewenste meters kunt maken. Het schakelen tussen verschillende werkzaamheden stimuleert bovendien het komen tot nieuwe gedachten en frisse ideeën niet, is haar ervaring. Deze argumenten snijden allemaal hout, maar waarom die adem-momenten zo nodig zijn blijkt eigenlijk het beste uit het verloop van het interview. In het eerste deel ging het vooral over de zorgen van de historicus. Na iets meer dan een half uur komt ze vervolgens te spreken over haar eigen onderzoek.

Van Gelder houdt zich bezig met politiek protest in vroegmodern Venetië. ‘Het idee is lang geweest dat dit een volstrekt serene en rustige stadstaat was. In die voorstelling was er in het Venetië van de zestiende en zeventiende eeuw geen sociale onrust en ook geen politiek van onderop. Echt een uitzondering wat politieke rust betreft, zeker als je het vergelijkt met bijvoorbeeld Florence, Napels of Rome. Maar het gaat hier niet om de historische realiteit. Het betreft een zorgvuldig geconstrueerd zelfbeeld, dat al vanaf de vijftiende eeuw door Venetiaanse humanisten werd uitdragen. Een soort marketing van de handelsstad tegenover concurrenten op het Italiaanse schiereiland.’

Op die manier probeerden de Venetianen indruk te maken. Dat verhaal is in de vezels van de stad gaan zitten, stelt Van Gelder. ‘Ook in de moderne historiografie werkt dat beeld nog door. Ik hou me bezig met groepen die officieel geen rol speelden in de politiek van Venetië. Hoe hebben die mensen toch invloed gehad? In mijn onderzoek kom ik steeds meer voorbeelden tegen die niet corresponderen met dat zelfbeeld. Dan heb ik het bijvoorbeeld over massaprotesten op het Piazza San Marco. Die stad was dus veel onrustiger dan hoe het vaak is voorgesteld. Ik probeer dat standaardverhaal aan te vullen en ook te beschrijven hoe die voorbeelden van onrust uit de geschiedenis zijn gehouden.’

Pittig

Wie Maartje van Gelder zo hoort praten over Venetië, kan niet anders concluderen dat het ontzettend jammer is dat het werk van historici zo vaak niet gaat over geschiedschrijving. ‘Maar let wel, college geven vind ik evengoed belangrijk en bovendien ook leuk,’ benadrukt ze. Ook is ze niet principieel tegen competitie in de wetenschap, dat dwingt je om het beste uit jezelf en je voorstel te halen. ‘Maar het is nu niet optimaal georganiseerd. Vooral historici die net gepromoveerd zijn, hebben het zwaar. Die knopen de tijdelijke contracten aan elkaar en staan vaak echt in de overleefstand, hebben voortdurend ademnood. Om dan ook nog een beursaanvraag te doen, is echt een opgave.’

Historici in die positie plegen dan vaak roofbouw op hun lijf en geest, vertelt Van Gelder. ‘Je bent ambitieus en gedreven en wil de kansen die voorbij komen met beide handen aangrijpen.’ Maar dat kan behoorlijk veeleisend zijn, weet ze ook uit eigen ervaring. Haar eerste aanvraag voor een Veni – een NWO-beurs die bedoeld is voor pasgepromoveerde wetenschappers zodat zij vervolgonderzoek kunnen doen – werd in 2010 afgewezen. ‘Daar was ik niet heel verbaasd over, het voorstel was nog niet rijp. Een jaar later was het wel raak. Voor die beide pogingen geldt dat ik het hele proces van aanvragen – in combinatie met een tijdelijke maar volledige onderwijsbaan – behoorlijk pittig vond,’ zegt Van Gelder.

Dat was in 2011. ‘Toen was het al lastig om een Veni te krijgen. Nu is dat alleen maar lastiger geworden.’ En dat heeft weinig te maken met de inhoud van de voorstellen of de kwaliteit van de onderzoekers. ‘Er is vorig jaar een fusie bij NWO geweest. Twee gebieden, Sociale Wetenschappen en Geesteswetenschappen, zijn samengegaan en vormen nu het domein SGW. Bij Sociale Wetenschappen was het honoreringspercentage in het verleden al erg laag. Bij Geesteswetenschappen zaten we hoger, de laatste tijd zo rond de dertien procent. Maar door die fusie is dat cijfer gedaald – we zitten nu zelfs onder de tien procent – dat is verbijsterend laag en echt een probleem.’

Oplossing

Volgens Van Gelder zijn er binnen korte tijd geen baanbrekende veranderingen te verwachten bij NWO wat de verdeling van onderzoeksfinanciering betreft. ‘Ze proberen wel tot oplossingen te komen, door bijvoorbeeld het aantal aanvragers te beperken. Maar op die manier komt het geld natuurlijk niet bij meer wetenschappers terecht.’ Van Gelder stelt dat het beter is als de hoogte van de beurzen worden bijgesteld. ‘Nu krijgt een geselecteerd onderzoeksproject relatief veel geld. Als NWO die bedragen nu eens omlaag brengt, genoeg om bijvoorbeeld een boek af te maken of twee promovendi aan te stellen, dan kunnen er meer beurzen gegeven worden en zo meer wetenschappers hun onderzoek doen.’

Die financieringsmogelijkheid moet dan wel breed beschikbaar worden gesteld, en niet slechts voor wetenschappers die al een relatief vergevorderde carrière hebben. Van Gelder: ‘Geef kleinere beurzen uit, aan meer wetenschappers en dan met name aan jonge, net gepromoveerde onderzoekers. Dat zou echt een stap in de goede richting zijn,’ besluit de Amsterdamse hoofddocent.

Niels Mathijssen is historicus en journalist. Hij publiceert over geschiedenis en historische beeldvorming in onder andere de Correspondent en De Groene Amsterdammer.