De geschiedenis van de Nederlandse fair trade-beweging laat zien dat de invloed van de koloniale erfenis verder gaat dan vaak gedacht wordt. Mensen uit het mondiale zuiden speelden volgens Peter van Dam een cruciale rol bij de zoektocht van Nederlanders naar hun plaats in een gedekoloniseerde wereld.
Wat is de plaats van het koloniale verleden in de geschiedschrijving? Op Over de Muur verscheen afgelopen maand een serie bijdragen over de omgang met koloniale geschiedenis in België en Nederland. De teneur van deze lezenswaardige stukken was dat er in beide landen de afgelopen jaren meer ruimte is ontstaan voor een meerstemmig verleden, waarin de lang weggedrukte ervaringen van gekoloniseerde groepen een plaats krijgen. Deze nieuwe ruimte moeten we koesteren, maar de discussie over de koloniale erfenis mag niet beperkt blijven tot alleen de ‘eigen’ koloniën. Uit mijn onderzoek naar geschiedenis van fair trade blijkt dat de invloed van de koloniale erfenis veel verder gaat. Mensen uit het mondiale zuiden – de hedendaagse aanduiding voor landen die eerder doorgaans werden aangeduid werden als ‘ontwikkelingslanden’ – speelden een cruciale rol bij de zoektocht van Nederlanders naar hun plaats in een gedekoloniseerde wereld.
Vijftig jaar geleden stapten mensen door het hele land bij hun plaatselijke kruideniers binnen om rietsuiker te kopen. Ze vroegen buurtgenoten, gemeenteraden en kerken hetzelfde te doen. Rietsuiker was een ideaal symbool van de koloniale erfenis in de wereldhandel. Hoewel die op de wereldmarkt goedkoper was dan Europese bietsuiker, kostte rietsuiker de Nederlandse klanten meer. Europese importheffingen maakten rietsuiker duur, terwijl landbouwsubsidies de prijs voor bietsuiker laag hielden.
In de loop van deze campagne voor eerlijke handel – de zogenaamde ‘rietsuikeractie’ – ontstond een beweging die tot op heden actief en opmerkelijk succesvol is. Inmiddels is fair trade over de hele wereld een begrip en zijn onder meer eerlijke koffie, chocola, bananen en rietsuiker overal te krijgen.
Mijn onderzoek naar de geschiedenis van de beweging voor eerlijke handel laat zien dat deze beweging niet een Nederlands of Europees project was. Eerder onderzoek heeft de inbreng van mensen in het mondiale zuiden in de relatie tussen de ‘Eerste’ en ‘Derde Wereld’ ten onrechte genegeerd. Politici, wetenschappers, maar ook producenten uit het mondiale zuiden zochten echter sinds de jaren zestig steeds weer contact met potentiële medestanders in Europa om oneerlijke handelsstructuren samen aan de kaak te stellen. Zo ging de rietsuikeractie terug tot de pogingen van een groep van voormalige koloniën om via wereldhandelsconferenties de structuren van de internationale handel te hervormen. In het koloniale tijdperk waren deze landen tot een rol als producent van grondstoffen gereduceerd en daar betaalden ze ook na het verwerven van hun onafhankelijkheid de prijs voor. In de jaren vijftig en zestig steeg de prijs van industriële producten uit het noorden namelijk voortdurend, terwijl de prijs van veel grondstoffen daalde.
Omdat Amerikaanse en West-Europese afgevaardigden zich tijdens de eerste twee wereldhandelsconferenties nauwelijks iets van hun eisen aantrokken, wendden mensen als de Argentijnse econoom en voorzitter van de eerste wereldhandelsconferenties Raúl Prebisch zich direct tot sympathisanten in deze landen. Als zij hun regeringen onder druk zouden zetten, zou er misschien alsnog iets bereikt kunnen worden.
De ontstaansgeschiedenis van de rietsuikeractie laat zien dat dit soort relaties tussen zuid en noord cruciaal zijn om de opkomst van de beweging voor eerlijke handel in Nederland te begrijpen. Die gaat bovendien verder dan de pogingen van diplomaten en activisten die in Europa voor hun zaak pleitten. Ook via internationale organisaties en de mondiale politiek werden mensen in Nederland geconfronteerd met de komst van een postkoloniale wereld. De ervaring van dekolonisatie gaat verder dan alleen het verlies van de ‘eigen’ koloniën en de komst van postkoloniale migranten naar Europa. Als gevolg van de dekolonisatie, kwam het politieke, economische en morele zelfbeeld van veel Europeanen in een drastisch ander licht te staan.
De geschiedenis van fair trade laat zien dat de impact dekolonisatie veel breder, maar ook veel grilliger was dan een nauwe focus op de ‘eigen’ koloniën suggereert. Zo wijst de brede steun voor veel van de vroege acties voor eerlijke handel op de sympathie die veel mensen in Nederland voelden voor de eisen van landen die in naoorlogse jaren hun onafhankelijkheid hadden opgeëist. Dat blijkt onder meer uit de afkeer van de aanhoudende Portugese koloniale onderdrukking in Angola en Mozambique aan het begin van de jaren zeventig. De boycotacties tegen koffie uit Angola behoren tot de meest succesvolle campagnes van de beweging voor eerlijke handel. Zelfs Albert Heijn zwichtte uiteindelijk voor de druk van de activisten en haalde Angola-koffie uit de schappen.
Bijna op hetzelfde moment beleefden de jonge wereldwinkels één van hun smadelijkste nederlagen. Toen ze in 1973 een campagne voor de onafhankelijkheid van Suriname probeerde op te zetten, gaf de gemêleerde coalitie van politieke partijen, kerken en maatschappelijke organisaties die veel andere initiatieven steunde grotendeels niet thuis. Ook veel wereldwinkeliers zelf voelden zich niet op hun gemak bij de actie. Hoe was het mogelijk dat deze verklaarde tegenstanders van Portugese koloniale uitbuiting aarzelden als het ging over Suriname? Deze koloniale verhoudingen waren minder grimmig dan in het Portugese geval. Evenzeer speelde de verdeeldheid onder Surinaamse organisaties over de toekomst van hun land een rol. Toch was het ongetwijfeld ook moeilijker om ‘eigen’ koloniale banden kritisch te beoordelen en de eigen betrokkenheid langs dezelfde maatstaf te leggen als dat van anderen.
De historicus James Kennedy merkte onlangs op dat voor de geschiedschrijving over Nederland provincialisme gevaarlijker is dan het idee dat Nederland uniek zou zijn. De geschiedenis van fair trade laat zien dat de Nederlandse omgang met het koloniale verleden en dekolonisatie pas in een grensoverschrijdend perspectief begrijpelijk wordt. De beweging voor eerlijke handel was een reactie op het ontstaan van een postkoloniale wereld. Daarin waren de nieuwe positie van Europa, de nieuwe mondiale verhoudingen en de verhouding tot de eigen (voormalige) koloniën nauw met elkaar verbonden. Om de betekenis van de koloniale erfenis in het postkoloniale Nederland beter te begrijpen, moeten we daarom verder kijken dan alleen de ‘eigen’ koloniën.
Peter van Dam is Universitair Docent Nederlandse Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Onlangs verscheen van zijn hand Wereldverbeteraars: een geschiedenis van fair trade bij Amsterdam University Press.