Weinig politieke begrippen staan zo in de belangstelling als ‘neoliberalisme’. Tijdens de afgelopen verkiezingscampagne zwoer de ene na de andere politicus de ideologie af. Van links tot rechts werden de desastreuze gevolgen van de bezuinigingspolitiek veroordeeld. De antwoorden op de coronacrisis lijken bovendien de finale doodsteek voor de idealen die het politieke denken zo’n veertig jaar gedomineerd hebben. Steunpakketten vliegen als warme broodjes over de toonbank, industriepolitiek is terug van weggeweest en niemand, met uitzondering van wat tegensputterende CDA’ers, lijkt aan bezuinigen te denken.
Het doodverklaren van een ideologie getuigt vaak van een gebrekkig historisch besef. Veel interessanter is het om op zoek te gaan naar de herkomst van het neoliberalisme. Is er een Nederlandse vorm van het neoliberalisme? Zo ja, hoe lang al, en hoe invloedrijk zijn de Nederlandse neoliberalen? Met Merijn Oudenampsen, die in 2017 promoveerde op een studie naar de ‘conservatieve revolte’ in Nederland, praten we over de intellectuele achtergrond van Pim Fortuyn en het rechts-conservatieve denken dat Nederland nu al twee decennia in haar greep houdt. Oudenampsen legt momenteel de laatste hand aan het project ‘Market Makers’ dat de geschiedenis van het Nederlandse neoliberalisme onderzoekt, en is inmiddels een van de bekendste neoliberalisme-historici van ons land.
Neoliberalisme in Nederland
De vraag naar het Nederlandse neoliberalisme ontstond in de jaren na de financiële crisis van 2008 en de eurocrisis van 2012. Na de roerige jaren van crisisbestrijding, bailouts, en draconische bezuinigingen kwam het onderwerp op de radar van veel academici. Tot dan toe werd het neoliberalisme vooral beschouwd als een Angelsaksisch fenomeen, verbonden aan namen als Friedman, Hayek en Thatcher. Als er al een Nederlands neoliberaal denken was, zo stelt Oudenampsen, dan werd het gezien een soort ‘buitenlandse geest die over Nederland was neergedaald’. Samen met een aantal collega’s begon Oudenampsen zich af te vragen hoe het nou zat met het Nederlands neoliberaal denken. Bestond het? Was het meer dan Amerikaanse import?
Snel bleek dat neoliberale ideeën een relatief lange geschiedenis in Nederland hebben. Al in de jaren vijftig deden zich felle ideologische clashes voor. Er heeft zich volgens Oudenampsen ‘een geweldige vorm van geheugenverlies voorgedaan.’ Het dominante beeld van de gezapige jaren vijftig heeft het polemische karakter van die tijd naar de achtergrond gedreven. Onderzoek laat echter zien dat tal van intellectuelen en ‘politici zonder partij’ kort na de oorlog flink tekeer gingen tegen sociaaldemocratische planning en de snelle ontwikkeling van de Nederlandse verzorgingsstaat. Zij verenigden zich in organisaties zoals het Comité Burgerrecht en probeerden de publieke opinie te beïnvloeden. Dit was geenszins een stille strijd. Prominente figuren als Jelle Zijlstra, premier in de late jaren zestig en later meer dan een decennium president van De Nederlandse Bank, bespraken openlijk de ideeën van Hayek en Duitse neoliberalen, zoals Wilhelm Röpke, op de voorpagina’s van de Nederlandse kranten. Het bleef echter niet bij louter discussie. Oudenampsen noemt als voorbeeld het Centraal Planbureau, de organisatie die oorspronkelijk werd opgericht om productieplannen te maken, maar wiens rol al snel beperkt werd tot het maken van economische prognoses. Het waren de neoliberalen die volgens Oudenampsen ‘hoog van de toren schreeuwden dat er een totalitaire orde dreigde vanwege overheidsingrijpen’ en op deze manier het planbureau ontdeden van planning.
De reden waarom we de neoliberale woorden en daden vaak vergeten is volgens Oudenampsen de Nederlandse neiging om ideologieën enkel te zien als het gedachtegoed van politieke partijen. In Nederland heeft het neoliberale denken echter altijd de partijlijnen overstegen. In vrijwel elke partij rechts van het midden bevonden zich vrijemarktdenkers. ‘Binnen de ARP, de CHU en de KVP had je verschillende minderheden van vrijemarktdenkers’. Juist binnen deze christelijke partijen gingen in de jaren zeventig en tachtig stemmen op om de verzorgingsstaat te ‘hervormen’. De grote neoliberale doorbraak vond zelfs plaats onder de christendemocratische kabinetten van begin jaren tachtig. Ruud Lubbers’ ‘no-nonsense’ agenda van minder overheid sloot naadloos aan bij de opkomende neoliberale ideeën. Lubbers, op het internationale podium bekend als ‘Ruud Shock’, werd dan ook bewonderd door Thatcher en Reagan. In een blog schrijft Oudenampsen hoe Thatcher Lubbers’ ‘no-nonsense’ aanpak ironisch opvoerde als een bedreiging voor haar reputatie als de Iron Lady.
Spokenjagen?
Bij discussies rondom neoliberalisme blijft de vraag rondzingen wat het neoliberalisme nou precies is. Is de term niet de stoplap van links Nederland? Een pars pro toto voor elk rechts plan? Oudenampsen ziet het bestuderen van neoliberalisme echter niet als spokenjagen. Er bestaat wel degelijk een intellectuele traditie met aanwijsbare voormannen en neoliberaal beleid met een aanwijsbare oorsprong. Oudenampsen bestudeert het neoliberalisme op basis van een werkdefinitie. In ‘Market Makers’ draait het neoliberalisme om het idee dat de markt maakbaar is en dat de overheid marktwerking moet aanjagen, in plaats van deze op haar beloop te laten (zoals in het laissez-faire liberalisme) of te corrigeren (zoals in het keynesianisme). Op basis van de definitie, identificeert hij intellectuelen, beleidsmakers en politici als neoliberaal. Het gaat hier dus nadrukkelijk niet alleen om politici. Als voorbeeld noemt hij Friedman-fan Frans Rutten (met een ‘n’), de secretaris-generaal op Economische Zaken die de neoliberale transitie in de jaren tachtig in gang zette. Overigens is neoliberaal beleid niet noodzakelijk een onderdeel van een vooropgezet plan. Affiniteit met neoliberaal gedachtegoed is lang niet altijd een bewuste aangelegenheid te zijn. Daarnaast kunnen neoliberale ideeën ook een legitimering zijn van eerder uitgevoerd beleid. Als voorbeeld van dit laatste noemt Oudenampsen Gerrit Zalm, die in een interview vertelde dat zijn verwijzingen naar Hayek vooral voortkwamen uit zijn ergernis aan Joop den Uyl.
Nederlandse neoliberalen en neoliberale ideeën kunnen ook opgespoord worden door naar specifieke organisaties te kijken. Oudenampsen wijst op Mont Pelerin Society. Het epicentrum van de neoliberale ideeënvorming en volgens hem de Internationale van het neoliberalisme. De club, die in 1947 door Friedrich Hayek werd opgericht, brengt tot op heden grote namen in de neoliberale traditie samen en geeft de grenzen aan van een ‘bandbreedte van ideeën’. Vanuit Nederland waren personen als Frits Bolkestein en Arnold Heertje betrokken bij de organisatie. Voor Oudenampsen zijn dit soort clubs een duidelijke indicatie voor het bestaan van een neoliberaal intellectueel netwerk dat geenszins bestond uit spoken, maar intellectuelen die bewust bezig waren met de beïnvloeding van de publieke opinie.
Een post-neoliberaal tijdperk?
Een leger aan columnisten, trendwatchers en historici kondigde afgelopen jaren het einde van het neoliberalisme aan. Het intellectuele klimaat lijkt daarmee op dat van de late jaren zeventig, een cruciale periode voor het neoliberalisme. Oudenampsen legt uit hoe de vertrouwde keynesiaanse beleidsingrepen niet meer werkten. Juist in deze periode van ideologische onzekerheid sloegen de neoliberalen hun slag. De ideeën die zich vanaf de jaren dertig in academische kringen en enigszins obscure Zwitserse genootschappen bevonden, kregen plotseling ruimschoots aandacht in het bredere politieke debat. Na electorale overwinningen van Thatcher, Reagan en Lubbers werden ze vertaald in beleid.
Na drie decennia van deregulering, privatisering en bezuinigingen lijkt er een nieuwe periode van onzekerheid aangebroken te zijn. Bezuinigen wordt al lang niet meer als wondermedicijn gezien, zo bleek ook tijdens de laatste verkiezingscampagne. Bovendien zorgen de corona- en klimaatcrises voor een herwaardering van overheidsinvesteringen. Oudenampsen herkent dit: ‘er is een fundamentele verschuiving gaande in wat men als functioneel beleid ziet’. Toch vraagt hij zich af hoe structureel de ogenschijnlijke ideologische omwenteling zal zijn. Neoliberale partijen en organisaties als het IMF en de Wereldbank hebben weliswaar geleerd van de financiële crisis, maar het is de vraag of neoliberale recepten niet toch weer terugkomen als de rente stijgt en geld lenen duurder wordt. Kortom, het neoliberalisme is misschien niet langer hip, maar zeker nog niet dood.
Verder lezen
Over Market Makers: www.neoliberalisme.nl
Het proefschrift van Merijn Oudenampsen: https://vantilt.nl/boeken/de-conservatieve-revolte/
Over de vroege neoliberalen in Nederland: Bram Mellink, ‘Politici zonder partij. Sociale zekerheid en de geboorte van het neoliberalisme in Nederland (1945-1958)’ (2017). BMGN: Low Countries Historical Review.