Nederland kent een migratiegeschiedenis van eeuwen en politici die het tegendeel suggereren ontkennen een wezenlijk onderdeel van de Nederlandse geschiedenis.
Tijdens de laatste Tweede Kamerverkiezingen hebben we opvattingen gehoord waarvan we hoopten dat we die ver achter ons hadden gelaten. Tijdens één van zijn verkiezingsbijeenkomsten sprak Thierry Baudet over de ‘homeopathische verdunning’ van het Nederlandse volk. Het is een nieuw dieptepunt in bijna twee decennia van anti-immigratiepolitiek. Op het gevaar af slachtoffer te worden van e-lynching is het goed nog eens te benadrukken dat migratie van alle tijden is. Het denkbeeld dat we eeuwenlang tevreden achter onze dijken woonden totdat, ergens na de Tweede Wereldoorlog, koloniale migranten en Turkse en Marokkaanse gastarbeiders ons land binnenkwamen is onzin.
In plaats van migratie te zien als een recent verschijnsel in de geschiedenis van Nederland, kunnen we de beweging van mensen over onze aardbol vergelijken met een weerkaart, met hoge en lage drukgebieden die de wind van migratie eeuwig over de aarde verspreidden. Er waren tijden dat meer mensen Nederland verlieten dan er aankwamen, bijvoorbeeld ten tijde van massale emigratie van Nederlanders naar Australië en Noord-Amerika in de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw. In andere tijden kwamen er meer mensen in Nederland aan, zoals in de jaren zestig en zeventig, of hielden immigratie en emigratie elkaar min of meer in evenwicht. Er is geen beginpunt aan te wijzen van dit verschijnsel.
Immigratie naar Nederland is dan ook een verhaal van eeuwen. Zoals Jan en Leo Lucassen laten zien in hun boek ‘Winnaars en Verliezers, een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie’ ging het in de zeventiende eeuw bijvoorbeeld om Scandinaviërs, Duitsers en Joden die naar Holland kwamen om te werken. In de negentiende eeuw daalden Duitse en Oost-Europese arbeiders af in de Limburgse mijnen, en schreven Zwitsers en Fransen zich in voor het Nederlandse koloniale leger. Veel Duitse ongehuwde vrouwen vonden werk in Nederland als winkelbediendes en dienstbodes. Het ging hierbij soms om aanzienlijke aantallen. In Amsterdam was in de eerste helft van de zeventiende eeuw veertig procent van de inwoners geboren in het buitenland. In 1930 was in de Limburgse mijnstreek een derde van de bevolking van buitenlandse afkomst, nadat overigens zestig jaar eerder ruim honderdduizend Nederlandse arbeiders in de Duitse mijnen van het Ruhrgebied waren gaan werken.
Maar ook uit niet-Europese landen kwamen kleine groepen mensen in Nederland aan. Tientallen Afrikaanse en Aziatische zeelieden, Ottomaanse kooplieden en Armeense zijdehandelaars liepen in het zeventiende-eeuwse Amsterdam rond. Indonesische zeelieden, bediendes, restauranteigenaars en studenten kwamen vanaf het einde van de negentiende eeuw naar Nederland, terwijl in de eerste decennia van de twintigste eeuw enkele duizenden Chinezen in de havens van Rotterdam en Amsterdam neerstreken om er te wonen en werken. Zelf heb ik de honderden Indonesiërs onderzocht die in de eerste helft van de twintigste eeuw naar Nederland kwamen om te studeren. Ik heb hun politieke en sociale leven in Nederland bestudeerd, maar ook bekeken hoe deze studenten vanuit Nederland hun vleugels uitsloegen naar andere steden in Europa. Deze groepen laten zien dat Nederland altijd een aankomstland is geweest, op dezelfde manier als Nederlanders ook altijd hun heil elders hebben gezocht.
Het is belangrijk dit te erkennen en te begrijpen dat de rivierdelta Nederland een onlosmakelijk onderdeel is van een grotere wereld. Politici die suggereren dat er ooit een raciaal of cultureel zuiver Nederland heeft bestaan zijn gevaarlijk en ontkennen een wezenlijk onderdeel van de Nederlandse geschiedenis.
Klaas Stutje is Post-Doc aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en werkt aan een onderzoek naar dwangarbeid in Nederlands-Indië tussen 1800 en 1950.
Op Youtube: Chinese zeelieden in de jaren twintig op Katendrecht in Rotterdam