Dat vrouwen nog altijd een achtergestelde positie hebben in de wetenschap is geen geheim. Bieden functietitels die specifiek vrouwelijk zijn een deel van de oplossing voor dit probleem? Volgens Sara Polak niet. ‘Laat werkgevers liever op diversiteitscursus gaan.’
Afgelopen weken verschenen er twee artikelen (van Japke-d. Bouma in NRC en van Margreet Vermeulen in de Volkskrant) waarin min of meer nadrukkelijk werd afgestapt van het genderneutrale woord ‘wetenschapper’ voor vrouwelijke wetenschappers, ten faveure van ‘wetenschapster’ omdat dat meer ‘genderfair’ zou zijn. De neutrale term is namelijk niet echt neutraal – bij ‘wetenschapper’ stellen de meeste mensen zich toch een mannelijke wetenschapper voor. De redenering is dat als vrouwen zich nu met de specifiek vrouwelijke functietitel afficheren (en media die over wetenschappers schrijven of hen citeren datzelfde doen), vrouwen zichtbaarder worden, en dat dat een emanciperende werking heeft. Meisjes die niet op het idee gekomen zouden zijn om wetenschapper te worden willen misschien wel wetenschapster worden, zeker als ze voorbeelden van succesvolle wetenschapsters zien. Sociolinguïste Ingrid van Alphen, die in beide artikelen wordt geciteerd, bepleit deze vorm van taalactivisme. Ze gaat daar vrij ver in: ze vindt dat vrouwelijke hoogleraren ‘hooglerares’ moeten worden; een vrouwelijke secretaris noemt ze ‘secretares’ en een mannelijke secretaresse ‘secretarisse’. Of andersom. Het klinkt mooi, maar ik ben niet overtuigd.
Natuurlijk zijn machtsverhoudingen en dus ook genderongelijkheid verankerd in de taal, en kan taal bijdragen aan het reproduceren, of juist aan het veranderen van dergelijke dynamieken. En er is problematische genderongelijkheid in de wetenschap.[1]
Maar deze vorm van taalactivisme lijkt me een dood spoor. Voor veel mensen klinkt wetenschapster tóch nog altijd een beetje minder goed dan wetenschapper, en ja, dat komt door onterechte stereotyperingen van vrouwen en mannen, maar valt dat op te lossen door wetenschapster als geuzennaam te omarmen zodat het uiteindelijk iets positiefs wordt? In het Volkskrantartikel wordt allerlei onderzoek genoemd dat suggereert van niet. Het bekendste voorbeeld is dat van Lera Boroditsky, die Spaans- en Duitstaligen vroeg te associëren bij het woord ‘brug’. In het Spaans is dat een mannelijk woord (el puente) en kwamen proefpersonen met traditioneel ‘mannelijke’ kwalificaties zoals sterk en stevig. In het Duits is het ‘die Brücke’, een vrouwelijk woord, en kwamen proefpersonen met ‘vrouwelijke’ associaties zoals mooi en elegant.[2]
Als je dergelijk onderzoek zou doen met ‘wetenschapper’ versus ‘wetenschapster’ zou er vermoedelijk een vergelijkbaar verschil optreden tussen de varianten. Landen met talen die veel specifieke woorden voor mannelijke en vrouwelijke varianten van hetzelfde hebben (zoals Frans), kennen, in vergelijking met relatief genderneutrale talen (zoals Engels) in het algemeen een groter verschil, bijvoorbeeld in salarissen, tussen vrouwen en mannen.[3] Zulk onderzoek suggereert dat het invoeren van mannelijke en vrouwelijke woorden voor functietitels de genderongelijkheid en mate van stereotypering eerder zal versterken.[4]
Er is ook onderzoek dat wel ondersteunt dat het gebruik van aparte mannelijke en vrouwelijke woorden kan helpen om vrouwen te werven voor traditioneel ‘mannelijke’ functies.[5] Personeelsadvertenties voor ‘loodgieter’ ontvangen alleen reacties van mannen, maar advertenties voor ‘loodgieter/loodgietster’ krijgen reacties van mannen en vrouwen. Hetzelfde geldt voor ‘mekanieker/mekaniekster’ en voor ‘burgemeester/burgemeesteres’. Ik vind dat wel begrijpelijk. Zoals Van Alphen ook zegt: de vrouwelijke vorm is ‘gemarkeerd’ in de taal, dat wil zeggen: het vrouwelijke woord verwijst alleen naar vrouwen. De mannelijke/neutrale vorm is ‘ongemarkeerd’, het kan een man of een vrouw betreffen, maar eigenlijk is dit schijn: de meeste mensen denken bij een loodgieter/mekanieker/burgemeester alleen aan een man. Dat komt niet door de taal, maar door de niet-talige context: er zijn vrijwel alleen mannelijke voorbeelden van en historisch zijn het beroepen die alleen voor mannen bedoeld waren, dus het is niet raar dat die associatie lang blijft kleven, ook al zijn we meer dan toe aan vrouwelijke en transgender/non-binaire loodgieters en burgemeesters.
Maar wat doe je daaraan: ga je, zoals Van Alphen, actievoeren voor het erkennen van de sociale gemarkeerdheid van de mannelijke vorm en bij iedere functietitel een vrouwelijk equivalent bedenken? Het lijkt mij veel haalbaarder en prettiger, ook voor non-binaire mensen, om de ongemarkeerdheid van wat vroeger de mannelijke vorm was nu eens echt te claimen. Vrouwelijke bibliothecarissen hebben het ooit mannelijke woord allang gekraakt en zijn nu hoofdbewoners. Taalkundigen als Van Alphen zeggen dat dit ‘vrouwen en hun beroepen onzichtbaar maakt’. Maar zichtbaarheid ontstaat echt niet alleen op het niveau van grammatica. Zichtbaarheid en beeldvorming van beroepsgroepen en de representatie vrouwen daarin vindt voor een enorm deel plaats in verhalen, de media, televisieseries, kinderboeken, op school en in het privéleven. Dat mensen denken dat een chirurg een man is, komt doordat ze zelden met een echte of fictieve chirurg in aanraking komen die geen man is (wat deels weer komt doordat de chirurgie-opleiding tussen je 20e en 40e zo zwaar is dat het voor vrouwen onmogelijk te combineren valt met een eventuele kinderwens). Dat mensen bij ‘arts’ aan een man denken is misschien nog waar, maar ook snel aan het veranderen, nu ruim de helft van de artsen, zeker huisartsen – de artsen die mensen ook daadwerkelijk kennen – vrouw is (ik heb hier geen onderzoek naar gedaan, maar het lijkt me een redelijke aanname). En het zou helpen als kinderboeken zouden stoppen met inprenten dat jongens piloot worden en meisjes danseres. Dan hoeft het niet via een aanpassing van de taal.
Voor veel beroepen is het helemaal niet wenselijk om het geslacht van de functionaris in de titel te verwerken, al was het maar omdat dat de indruk zou kunnen wekken dat dat ertoe deed. Laten we als Rijdende Rechter een vrouw aanstellen – dat zou meer oplossen dan een ‘rechtster’. Zelf doe ik als wetenschapper, ook uit feministische overwegingen, erg mijn best om in de media en voor studenten en jongere collega’s zichtbaar te zijn als vrouwelijke wetenschapper, maar het onderzoek dat er nu ligt overtuigt mij niet dat het zin heeft me daarbij wetenschapster te noemen. Ik doe niets anders dan mannelijke collega’s, dus ik heb recht op een ongemarkeerde functietitel. Die scheiding wel aanbrengen op basis van één aspect van identiteit (gender) gaat ook voorbij aan andere vormen van identiteit. Om een voorbeeld te geven: als er nu één groep wetenschappers werkelijk ondervertegenwoordigd en onzichtbaar is, dan zijn dat collega’s van kleur. Maar het zou absurd zijn om dat ‘op te lossen’ door er een apart voor woord in te voeren.
Kortom: het lijkt me goed als werkgevers zich bij het plaatsen van personeelsadvertenties afvragen of hun genderneutrale functietitel niet tóch gemarkeerd is en dan eventueel ‘loodgieter/loodgietster’ gebruiken, maar voor bibliothecarissen is dat duidelijk niet meer nodig. En werkgevers kunnen en moeten het pad naar het hoogleraarschap voor vrouwen zeker vergemakkelijken, maar het woord veranderen is een mogelijk contraproductieve en veel te gemakkelijke oplossing.
Van Alphen en Vermeulen lijken bovendien door hun nadruk op vrouwelijke termen specifiek vrouwen verantwoordelijk te maken voor de door hen gewenste verandering. Vermeulen schrijft: “Aanhangsters van het ‘inclusieve’ taalgebruik gaan er gemakshalve van uit dat we mannen én vrouwen voor ons zien bij termen als ‘reizigers’, ‘spionnen’ en ‘artsen’.” Doen mannelijke aanhangers dat dan niet? Of is het bij hen minder erg? Zo maakt de taalkundige markering van het geslacht van de aanhangers juist vrouwen extra verantwoordelijk. Van Alphen en Bouma reageren dan ook beschuldigend op mijn kritische kanttekeningen bij de voorgestelde vorm van taalactivisme: als ik hier niet aan meedoe, houd ik de stereotypen zelf in stand. Maar zoals Anna-Luna Post en Suze Zijlstra laatst in Science Guide betoogden: het oplossen van de achterstelling van vrouwen in de wetenschap is niet in de eerste plaats aan die vrouwen zelf. Het is hoog tijd dat juist anderen (werkgevers, NWO, mannen) op diversiteitscursus gaan en hier de tijd en energie in steken die nodig is om echt iets te veranderen.
Van Alphen en ik willen natuurlijk uiteindelijk hetzelfde – gelijkheid voor alle genders in de wetenschap en daarbuiten – en laten we vooral inhoudelijk blijven discussiëren over hoe dat te doen, maar laten we proberen elkaar ook te steunen en ons niet te verliezen in ad hominems – excuus, ad feminems.
Sara Polak is universitair docent American Studies aan het Leiden University Centre for the Arts in Society, gespecialiseerd in Amerikaanse cultuurgeschiedenis en letterkunde. Ze doet momenteel onderzoek naar culturele herinneringen en verhalen op Twitter en schrijft voor o.a. het Leidsch Dagblad over Amerikaanse politiek, cultuur en geschiedenis.
[1] Zie de rapporten van de LNVH en van Athena’s Angels hierover.
[2] Zie https://books.google.nl/books?id=EGYaXcJ3xW4C&printsec=frontcover&hl=nl&source=gbs_ge_summary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false, vanaf pagina 61.
[3] “The Gendering of Language: A Comparison of Gender Equality in Countries with Gendered, Natural Gender, and Genderless Languages”, Prewitt-Freilino, Jennifer ; Caswell, T. ; Laakso, Emmi. Sex Roles, 2012, Vol.66(3), pp.268-281.
[4] Dit wordt bevestigd door onderzoek dat proefpersonen Harry Potter in twee talen liet lezen – één genderneutrale en één met veel genderspecifieke woorden – na afloop van het lezen van de genderspecifieke taal hadden lezers meer stereotyperende oordelen over de personages: “¿Qué? Quoi? Do Languages with Grammatical Gender Promote Sexist Attitudes?” Wasserman, Benjamin ; Weseley, Allyson, Sex Roles, Nov 2009, Vol.61(9-10), pp.634-643.
[5] “Changing (S)Expectations: How Gender Fair Job Descriptions Impact Children’s Perceptions and Interest regarding Traditionally Male Occupations” Vervecken, Dries ; Hannover, Bettina ; Wolter, Ilka Journal of Vocational Behavior, 2013, Vol.82(3), p.208-220.