De VOC en VOC-mentaliteit staan nog steeds voor dé Nederlandse identiteit. Dergelijke negentiende-eeuwse mythes zijn historisch incorrect en gebruik daarvan werkt politiserend.
Op een koude, winderige herfstdag stond ik ooit eens op de replica van het VOC-schip ‘Batavia’ in Lelystad en hoorde de verhalen over dappere zeelui die in dienst van een groep slimme ondernemers naar ‘de Oost’ voeren en onderweg de meest spannende avonturen beleefden. Ik kon me er maar weinig bij voorstellen. Dat lag niet alleen aan het feit dat ik kort daarvoor ongenadig zeeziek was geweest op een nog minder groot schip, maar ook omdat mijn beeld van de VOC een ander is. Namelijk een waarin geweld, verovering en onderdrukking, relatieve rijkdom, en diverse nationaliteiten in plaats van enkel het ‘Nederlandse volk’ (een anachronisme bovendien) de hoofdrol spelen.
De genealogie van de ‘VOC-mentaliteit’
Het beeld van slimme, doortastende Nederlandse ondernemers en grandioze avonturen blijft aantrekkelijk. Het blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop de Bataviawerf haar ‘VOC-dag’ aankondigt als een ‘zeventiende-eeuwse belevenis’ die je mee moet maken en het Nationaal Archief zijn huidige VOC-tentoonstelling benadert (‘Geen speculaas zonder speculeren’, ‘No business without battle’). Het feit dat het door toenmalig minister-president Balkende in 2006 gelanceerde begrip ‘VOC-mentaliteit’ door grote delen van de bevolking nog steeds probleemloos en op positieve wijze wordt gebruikt, getuigt daar ook van. Het staat dan voor ondernemingszin, commerciële durf ‘avonturen’ aan te gaan en inventiviteit. En is iets dat Nederlanders van oudsher ‘in het bloed’ zou zitten.
Zo kopte De Telegraaf dit voorjaar nog dat de ‘VOC-mentaliteit’ bij Nederlandse bedrijven als Akzo Nobel ‘verloren’ was gegaan en dat zij nu ten prooi waren gevallen aan Amerikaanse opkopers.[1] Hier kreeg het begrip dezelfde lading als toen Balkenende het gebruikte. In de herfst van 2011 zag het Nederlands Dagblad de bloei van de Nederlandse cartografie in de zeventiende eeuw ontstaan op het moment dat ‘wij (…) onze VOC-mentaliteit ontdekten’.[2] In dit geval was het een louter positieve aanduiding om een periode in de geschiedenis aan te duiden. Zeer recentelijk liet FvD-voorman Thierry Baudet zich bij een interview op een voor hem karakteristieke wijze fotograferen: koket liggend op het dek van een zeilschip, met op de achtergrond de replica van het VOC-retourschip ‘Amsterdam’. Hij lichtte de keuze toe: ‘Het VOC-schip in Amsterdam staat voor de VOC-mentaliteit. Dat was toch een ongelofelijk knappe onderneming, een avontuur van jewelste.’[3] Het gebruik van de term lijkt dan ook vooral gebruikt te worden door media en politici aan de rechterkant van het politieke spectrum. Maar ook Ben de Reu, PvdA-gedeputeerde voor de provincie Zeeland, liet zich bij een bezoek van Balkenende aan Middelburg in oktober vorig jaar ontvallen dat de kanonnen op het Abdijplein, waaraan zij voorbij wandelden, ‘onze Zeeuwse VOC-mentaliteit’[4] symboliseerden, daarbij ongetwijfeld verwijzend naar Balkenende’s inmiddels iconisch geworden uitspraak en bijbehorende associaties.
De VOC in de historiografie
Er lijkt anno 2017 een vooral, maar niet uitsluitend, conservatief-rechtse neiging te bestaan om de VOC te beschouwen als een van Nederlands grootste successen. Een succes dat te danken zou zijn geweest aan diepgewortelde Nederlandse kwaliteiten die dan de ‘VOC-mentaliteit’ worden genoemd. Historisch gezien valt dit idee terug te voeren op het nationalisme van de negentiende eeuw. In het doemdenken over de toekomst van de relatief nieuwe natie rond 1860, werd op dat moment door de Utrechtse hoogleraar W.G. Brill gesteld dat ‘vaderlandse’ geschiedenis het nationale zelfbewustzijn zou kunnen stimuleren.[5] De ‘schittering’ van de Gouden Eeuw kon de kleine natie Nederland een gevoel van eigenwaarde geven.[6] Daarmee werd ook de Verenigde Oost-Indische Compagnie onderdeel van deze hoogtijdagen in de Nederlandse geschiedenis en van de bepalende kenmerken van ‘de’ Nederlandse identiteit. ‘Een beeld onzer 17e eeuw zonder de O.I. Compagnie doet mij denken aan eene voorstelling van Aballino zonder den bandiet, wegens verkoudheid van de hoofdakteur’,[7] aldus schrijver Conrad Busken Huet (1826-1886). Ideologische en religieuze conflicten moesten in deze nieuwe geschiedschrijving in het belang van de Nederlandse natie zoveel mogelijk vermeden worden. Er werden, om de Amsterdamse emeritus hoogleraar Henk van Nierop te citeren, ‘eenheid-scheppende mythes’ geschapen.[8]
Deze verbindende beelden van de geschiedenis en hun betekenissen blijken een lang leven te zijn beschoren. Op momenten waarop mensen het idee hebben dat Nederlands eigenwaarde en identiteit worden aangetast, grijpt men terug op deze mythes om te demonstreren wie ‘wij’ zijn en wat Nederlands plaats in de wereld is. Zo zou tijdens de Duitse bezetting het werk in Azië ‘van scherpzinnige en doortastende menschen (…) [met] ondernemingsdurf en godsvertrouwen’, Nederland ‘moed’ en ‘hoop’ hebben gegeven. ‘Getuigen zij niet van den durf en kracht van een volk, dat in de eeuw rond 1600 zich aan de overheersching van het grootste wereldrijk wist te ontworstelen en daarna zich opwerkte tot een toonaangevende mogendheid’?[9]
De betekenis van de VOC heden ten dage
Ook Balkenende gebruikte het beeld van de VOC om aan te geven dat een ondernemend volk zich, in dit geval vooral, ‘ontworstelde’ aan economische achteruitgang. Voor Baudet, die in Nederland een ‘angst voor het eigene’, constateert, is de VOC onderdeel van dat eigene. Het vertolkt de Nederlandse identiteit en daaraan verbonden positieve kwaliteiten. De behoefte aan nationale trots en een eigen identiteit komt vooral op in tijden van economische of politieke onzekerheid. En het is iets dat vooral aan de politieke rechterkant de afgelopen tien, vijftien jaar, in toenemende mate wordt ervaren. Fractievoorzitter van het CDA, Sybrand Buma, beschreef onlangs in de JH Schoo-lezing nog hoe ‘gewone Nederlanders’ (wie dat ook mogen zijn) ‘hun gemeenschap, hun identiteit, het gevoel van thuis en geborgen te zijn’ kwijt zijn geraakt.
De zeggingskracht van deze beelden blijft dus gigantisch. Voor velen is deze visie op de geschiedenis de enige waarheid. Dat dit zicht op het verleden gecreëerd is in de negentiende eeuw, met een bepaald motief (het smeden van een natie tot een eenheid met mensen van allerhande afkomst en religie die toevallig binnen net getrokken grenzen woonden), en historisch incorrect en vooral eendimensionaal is, realiseren zich maar weinig mensen. Dit zagen we enige dagen geleden nog in verschillende opiniestukken die protesteerden tegen, onder meer, de naamsverandering van het Center for Contemporary Art Witte de With, waarin steeds naar voren kwam dat ‘we het verleden niet moesten uitgummen’ door mensen als Witte de With te diskwalificeren, want de geschiedenis was nu eenmaal zo werkelijk gebeurd. Tanya Hoogwerf, raadslid Leefbaar Rotterdam, stelde zelfs dat De With was ‘gesneuveld voor een vrij en welvarend Nederland’ – een uitspraak die volledig past in het negentiende-eeuwse nationalistisch denken.
Voor velen blijven de Gouden Eeuw en de VOC positieve begrippen waaraan Nederland zijn trots en identiteit ontleent. Het teruggrijpen van politici, media, archieven en andere cultuurinstellingen op deze beelden uit het verleden zonder daarbij bewust te (willen?) zijn van het geconstrueerde, mythische karakter daarvan en zonder daarbij, als gevolg van een gevoelsmatig steeds sneller veranderend heden en het ontbreken van traditionele grote ideologische visies[10], in staat te zijn een toekomstperspectief te scheppen, werkt politiserend in de hedendaagse Nederlandse samenleving. Een gemeenschap die toch al zo te lijden heeft van steeds verder uit elkaar drijvende polen.
Om politisering tegen te gaan, zouden we een samenleving moeten vormen waarmee iedereen zich kan identificeren en zich thuis kan voelen. Daarvoor is het nodig af te stappen van de eendimensionale, negentiende-eeuwse nationalistische beelden van de geschiedenis en hun betekenissen. Politici en instanties zouden meer oog moeten krijgen voor de complexe en grimmige geschiedenis van Nederland die veel minder eenduidig was dan de negentiende eeuw ons doet geloven. Om helden als J.P. Coen of Witte de With nog steeds dezelfde symbolische betekenis te geven als circa honderdvijftig jaar geleden, is historisch incorrect en spreekt slechts een, misschien wel steeds kleiner wordend, deel van de bevolking aan. Het is tijd voor degenen met autoriteit en invloed, of het nu politici, de media of culturele instellingen zijn, om hun verantwoordelijkheid te nemen en de geschiedenis niet alleen opportunistisch te gebruiken voor het heden, maar vooral voor een toekomst, want die is net zo gedifferentieerd en complex als het verleden.
Caroline Drieënhuizen is historicus en werkt als Universitair Docent Cultuurgeschiedenis bij de Open Universiteit. Ze is gespecialiseerd in (post)koloniale geschiedenis, erfgoed en musea.
[1] ‘VOC-mentaliteit verloren’, De Telegraaf, 11 maart 2017.
[2] ‘De vertekende zuilen van de geschiedenis, Nederlands Dagblad, 21 oktober 2011.
[3] https://www.vno-ncw.nl/forum/over-vier-jaar-wil-thierry-baudet-aan-de-formatietafel-zitten, geraadpleegd 10 september 2017.
[4] ‘Mentaliteit’, Provinciale Zeeuwse Courant, 17 oktober 2016.
[5] Jo Tollebeek, De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860 (Amsterdam 1990) 41.
[6] Ibidem, 40.
[7] Geciteerd in: Blaas, Geschiedenis en nostalgie: de historiografie van een kleine natie met een groot verleden: verspreide historiografische opstellen (Hilversum 2000) 55. Citaat uit een brief van C. Busken Huet aan J.K.W. Quarles van Ufford in 1885.
[8] Henk van Nierop, ‘De troon van Alva’, BMGN 110 (1995) 205-223, aldaar 208.
[9] De Maasbode, 14 september 1940.
[10] Zie hiervoor onder meer: Chris Lorenz, ‘Unstuck in time: the sudden presence of the past’, in: Karin Tilmans, Frank van Vree en Jay Winter, eds. Performing the past. Memory, history and identity in modern Europe. (Amsterdam 2010) pp. 67-105 en René Koekkoek, ‘Vroeger is niet voorbij’, De Groene Amsterdammer 19 april 2017.