Categorieën
Geschiedenis actueel

Waar gaat het archief van Nederlands belangrijkste klokkenluider naartoe?

Het persoonlijke archief van klokkenluider en Indië-veteraan Joop Hueting vormt een belangwekkende historische bron, die inzicht geeft in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog en de nasleep daarvan. Desondanks had het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) in 2007 geen interesse om het in haar collectie op te nemen. Vanwaar deze afwijzing?

Met zijn optreden in het televisieprogramma Achter het nieuws op 17 januari 1969 trok Joop Hueting de sluier van schijnheilige onwetendheid weg die over de Nederlands oorlogsmisdaden in de periode 1945-1949 in Indonesië lag. De veteraan vertelde dat Nederlandse soldaten ‘kampongs doorzeefden’ en dus gericht burgers vermoordden, dat Nederlandse soldaten en inlichtingendienstmedewerkers martelden en dat krijgsgevangenen standrechtelijk werden geëxecuteerd. De uitzending sloeg in als een bom. Het kabinet-De Jong kwam na enkele maanden onderzoek met de Excessennota, een voorbeeld van pappen en nathouden waarmee structurele oorlogsmisdaden op basis van oppervlakkig onderzoek werden gereduceerd tot incidenten. Tot op de dag van vandaag is dit het officiële regeringsstandpunt over de dekolonisatieoorlog. En Hueting? Die werd na de uitzending met de dood bedreigd.

Hueting is op 11 november 2018 overleden, maar zijn Indonesië-ervaringen heeft hij opgeschreven en zijn bewaard in zijn persoonlijke archief. Daarin liggen ook de honderden brieven die hij ontving na de uitzending van Achter het nieuws: enkelen schreven over de ‘bewondering’ en ‘onuitputtelijke blijdschap’ die het openen van de doofpot bij hen teweeg had gebracht. Hueting kreeg echter ook vele doodsbedreigingen, de ene gruwelijker en bedreigender dan de andere. ‘We liggen tegenover uw huis met mitrailleurs’, ‘jou om zeep helpen, dat moet niet snel gebeuren, wij hebben zo onze methoden’ of ‘vrouw en kind zullen verminkt door het leven gaan’, ‘wurgen zullen we je’: nauwkeurige omschrijvingen van moordfantasieën, idem dito gedocumenteerd en bewaard door Hueting.

‘Naast dreigbrieven en scheldproza bevatte het archief van Hueting veel getuigenissen die nooit het daglicht zagen,’ schrijft Van Reybrouck in Revolusi. Brieven van medesoldaten die verklaarden wat ze in Indonesië hadden gedaan en gezien. Dit zijn unieke historische bronnen waarin directe ooggetuigen documenteerden wat de rauwe, dagelijkse realiteit van de oorlog was. ‘Dat kort voor zijn dood het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie geen belang stelde in het verwerven van zijn omvangrijke documentatie blijft daarom verbijsterend. De nalatenschap van de belangrijkste klokkenluider van naoorlogs Nederland kwam daardoor niet in het belangrijkste onderzoekscentrum voor oorlogsgeweld terecht, maar ligt te verkommeren op een particuliere zolder in Amsterdam,’ is de verontwaardigde conclusie van Van Reybrouck. Daarmee legt hij de vinger op de zere plek. Hoe kan het dat een instituut als het NIOD, dat als taak heeft om het Nederlandse oorlogsverleden te documenteren, dit bijzondere en zeldzame archief heeft afgewimpeld?

Frank van Vree, directeur van het NIOD, begrijpt dat de bevindingen van de auteur van Revolusi tot opgetrokken wenkbrauwen kunnen leiden. ‘De weigering van het archief van Hueting dateert van zo’n dertien jaar geleden.’ Hij stelt dat de weigering niet voorkwam uit desinteresse. ‘Het acquisitiebeleid voor materiaal is niet in de eerste plaats gebaseerd op criteria als interesse in of belang voor geschiedschrijving. Het uitgangspunt is of het past in de prioriteiten van het collectiebeleid,’ zo verklaart Van Vree het weigeren van het archief van de klokkenluider die Nederlandse oorlogsmisdaden onder de publieke aandacht bracht. ‘Het NIOD moet keuzes maken wegens beperkte ruimte. Wat betreft Indonesië gold in 2007 als criterium dat aangeboden stukken betrekking moesten hebben op de periode vóór 1946.’ Anno 2020 zou het NIOD een andere keuze hebben gemaakt als Hueting zijn archief zou aanbieden. ‘Dat het instituut vandaag de dag, gelet op de verbreding van haar onderzoek, tot een heel ander besluit zou komen is evident,’ aldus Van Vree.

Dr. J.E. Hueting sprak in cafe Pieterspoort over oorlogsmisdaden in Indonesie, 22 januari 1969 (Foto: Joost Evers / Fotocollectie Anefo, Nationaal Archief CCO)

Hanna Wahab-Hueting, de dochter van Joop Hueting, kan een zucht niet onderdrukken als de de naam van het NIOD valt. ‘Sinds Joop het archief heeft aangeboden en het onderzoeksinstituut het heeft afgewezen, heb ik nog maar weinig interesse van hun kant gezien,’ vertelt ze tijdens een telefonisch interview. ‘Het NIOD zegt dat ze tegenwoordig wel interesse zou hebben, maar contact heeft ze niet gezocht.’ Op dit moment digitaliseert Wahab-Hueting een deel van het archief van haar vader en draagt het daarna over aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, dat onderdeel is van het ministerie van Defensie. ‘Vlak na het overlijden van Joop ben ik benaderd door het onderzoeksinstituut, omdat zij het graag wilde hebben.’ Wahab-Hueting zegt dat het archief bij het NIMH op enig moment in zijn volledigheid geheel openbaar te raadplegen en te bestuderen zal zijn.

Zo verlaat de nalatenschap van Hueting binnenkort de zolderkamer en wordt het publiekelijk toegankelijk voor onderzoekers die meer willen weten over geweld in de dekolonisatieoorlog in Indonesië. Het behoud van dit erfgoed is niet te danken aan het NIOD, dat op basis van formalistische argumenten de klokkenluider de deur wees, maar aan Hanna Wahab-Hueting die het archief van haar vader onder haar hoede nam. Maar heeft het onderzoeksinstituut in het verleden ook andere foto’s, brieven, ooggetuigenverslagen en ander historisch materiaal geweigerd? Daarover is weinig bekend. Van Vree stelt dat het NIOD tegenwoordig anders zou reageren op een archiefaanbod, maar in hoeverre heeft dat geleid tot een ander wervingsbeleid? Het onderzoeksinstituut is na het overlijden van Hueting op haar handen blijven zitten, waardoor ze nogmaals het archief misliep. Dat getuigt van weinig leervermogen.

Van een prominent instituut als het NIOD mag én moet meer initiatief worden verwacht als het aankomt op het verwerven van historisch materiaal. Op basis van bureaucratische en financiële argumenten het archief van de belangrijkste Nederlandse klokkenluider van de tweede helft van de twintigste eeuw afwijzen is kortzichtig. Voor het behoud van dergelijk historisch materiaal moeten niet de kosten leidend zijn, maar de waarde ervan.

Meer lezen:

Niels Mathijssen, ‘“Ik zeg u dat deze meneer liegt”’, De Groene Amsterdammer, 9 januari 2019. https://www.groene.nl/artikel/ik-zeg-u-dat-deze-meneer-liegt

 

Teun Dominicus volgt de geschiedenismaster Cities, Migration and Global Interdependence aan de Universiteit Leiden en de master International Relations aan de Universiteit van Amsterdam.