De herdenking en viering van de afschaffing van de slavernij in 1863 is nu weliswaar een bekende jaarlijkse gebeurtenis, maar slavernij is nog steeds niet echt onderdeel van het nationale bewustzijn. Juist historici hebben hier een verantwoordelijkheid.
Vandaag wordt Keti Koti gevierd, de nationale herdenking en viering van de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen in 1863. Een historische gebeurtenis waar we bij Over de Muur graag aandacht aan besteden. Of ik de juiste persoon ben om dit te doen? Daar had ik wel twijfels over. Ik heb geen voorouders die in slavernij hebben geleefd en ik heb de pijn die deze geschiedenis families nog steeds geeft niet direct ervaren. Wie ben ik dan om over deze feestdag wat te schrijven? Dergelijke twijfels staan in relatie tot een breder probleem bij het omgaan met slavernijgeschiedenis in Nederland: het gegeven dat mensen die niet direct een familieband hebben met tot slaaf gemaakte personen, het niet voelen als ‘hun’ geschiedenis. Het is echter onze nationale geschiedenis—of we dat nou willen, of niet.
Keti Koti is in Nederland weliswaar een nationale herdenking en viering, maar het is geen vrije nationale feestdag. Het is een feest dat veel Nederlanders van Surinaamse en Antilliaanse afkomst vieren, maar dat tegelijkertijd aan veel andere Nederlanders voorbijgaat. Natuurlijk is het gemakkelijker gebeurtenissen te vieren waar we ongegeneerd los kunnen gaan—een dag als Koningsdag bijvoorbeeld heeft geen associaties met uitbuiting, racisme, en grootschalige gewelddadige, gedwongen migratie. En zelfs de afschaffing van de slavernij is niet bepaald een gebeurtenis waar witte Nederlanders trots op kunnen zijn: Nederland heeft slavernij als een van de laatste Europese landen afgeschaft. De tien jaar na afschaffing moesten vrijgelatenen nog steeds werken zonder loon. Compensatie vanwege de afschaffing werd betaald—maar aan de eigenaars: ze kregen 300 gulden per vrijgelaten persoon. Eigenaars die, zoals het project Mapping Slavery laat zien, ook in Nederland woonden.
En toch. Slavernij is uiteindelijk afgeschaft, en de herdenking en viering hiervan op een nationale vrije dag kan de mogelijkheid bieden om de slavernij een grotere plaats in onze gezamenlijke geschiedenis te geven. Om te vieren hoe ver we als land sindsdien zijn gekomen, maar ook om na te denken over wat er nog beter kan in onze multiculturele samenleving. Net als dat de herdenking en viering van 4 en 5 mei gelegenheid geeft tot reflectie over een geschiedenis die ons allemaal aangaat, of het nou gaat om de verzetshelden of de collaborateurs, zou een nationale feestdag op 1 juli eraan bij kunnen dragen dat ook mensen die niet direct een familieband hebben met voormalig tot slaaf gemaakten zich bewuster worden dat dit een geschiedenis is van ons allemaal.
Er zit kracht in een dergelijke erkenning van een nationale feestdag. Want wie heeft al eens van de Amerikaanse feestdag “Juneteenth” gehoord? Ik tot kort geleden niet—zelfs niet nadat ik een jaar in de Verenigde Staten had gewoond. Op Juneteenth wordt gevierd dat in Texas de slavernij werd afgeschaft op 19 juni 1865. Veel staten van de VS vieren op deze dag daarom de afschaffing van de slavernij in de zuidelijke staten, maar een officiële nationale feestdag is het niet. Vergelijk dat met onze kennis van de erkende nationale feestdag Independence Day, de 4th of July—iedereen in Nederland zal daar wel van gehoord hebben en als je in de VS woont kun je er zeker niet omheen.
Net als bij Keti Koti is er bij Juneteenth een discrepantie tussen het feit dat mensen van Afrikaans-Amerikaanse afkomst de dag vieren en dat de witte bevolking van Amerika er weinig mee doet. Columbia professor Jelani Cobb merkte dan ook op Twitter op: “Ik heb het altijd opmerkelijk gevonden dat Juneteenth een Afrikaans-Amerikaans fenomeen is. Het lijkt me dat het hele land de afschaffing van slavernij zou moeten vieren.” De respons op zijn Tweet wijst erop dat hij lang niet de enige is die zo denkt.
Het idee dat dit ook voor Keti Koti geldt, en dat dit een nationale vrije dag zou moeten worden, is overigens zeker niet nieuw. Een recent voorbeeld is de themadag die de Rotterdamse Stichting Vrienden van Keti Koti vorig jaar organiseerde om het belang van een vrije dag op 1 juli te bespreken. In het verkiezingsprogramma van Artikel 1 werd bovendien voorgesteld van Keti Koti een nationale feestdag te maken “waarop we de afschaffing van slavernij in Nederland herdenken en vieren en de rode draad in onze gedeelde geschiedenis betekenis krijgt”. Voor het instellen van een dergelijke feestdag zou inderdaad grote politieke inzet nodig zijn, want feestdagen kosten geld. En zolang bij de (overweldigend witte, vooral mannelijke) kamerleden de politieke wil ontbreekt, zal die nationale vrije dag er niet komen. Maar zolang deze kamerleden het niet zien als een belangrijk onderdeel van hun nationale geschiedenis, zal die wil er ook niet komen.
Juist hier hebben historici ook een verantwoordelijkheid. Het nationale geschiedverhaal dat ons vanaf de basisschool wordt aangeleerd is hardnekkig— als ik aan Nederlandse geschiedenis denk, denk ik zelfs na jarenlang onderzoek naar de geschiedenis van Suriname, ook automatisch aan Willem van Oranje, de Opstand, de VOC, en natuurlijk Michiel de Ruyter—en dan natuurlijk vooral aan de positieve zaken die met deze geschiedenis verbonden zijn. Zo zijn we in Nederland geprogrammeerd. Het herprogrammeren van ons nationaal bewustzijn kost tijd, inzet, en bovenal de expliciete erkenning dat ook de pijnlijke slavernijgeschiedenis tot de Nederlandse geschiedenis behoort, een geschiedenis van ons allemaal.
Suze Zijlstra is universitair docent maritieme geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Haar onderzoek richt zich op kolonisatie in zeventiende-eeuws Amerika, met speciale aandacht voor de ontwikkeling van Suriname en Nieuw-Nederland/New York.