Wie de politiek van Forum voor Democratie fascistisch noemt, wordt weggezet als radicaal en onverantwoordelijk. Onterecht: om de opkomst van Baudet te begrijpen en een tegengeluid te formuleren is het herkennen en benoemen van fascisme onvermijdelijk.
De extreem-nationalistische retoriek van Baudet is op belangrijke punten identiek aan de politieke denkkaders van de jaren dertig van de vorige eeuw. Toch blijven we moedwillig blind voor het feit dat we ook vandaag te maken hebben met onversneden fascisme. Wie zelfs maar voorzichtig suggereert dat Forum voor Democratie (FvD) en haar leider Thierry Baudet de taal en de politieke strategieën van het fascisme overnemen wordt hard aangevallen op sociale media en in de landelijke media (zoals Kees Boonman overkwam).
Waarom eigenlijk? Misschien omdat we bij het fascisme enkel aan haar meest gruwelijke uitwassen van de late jaren dertig en jaren veertig van de vorige eeuw denken en we daarom te voorzichtig zijn bij het her- en erkennen van fascistisch gedachtegoed in het heden.
Wie wil begrijpen waarom Baudet en FvD onderdeel zijn van een neofascistische politieke golf mag zich dan ook niet blindstaren op de extreme, gemilitariseerde en antisemitische aspecten van het fascisme uit de jaren veertig. We moeten terug naar de jaren dertig, toen het fascisme in Nederland in volle opbouw en bloei was. Dus geen vergezochte vergelijkingen tussen de militaire esthetica van fascistische bewegingen destijds en de frontsoldaatmetaforiek van Baudet vandaag, hoe veelzeggend die ook is. De vergelijking zit dieper, niet enkel in de retorische overeenkomsten maar ook in de denkkaders en politieke strategieën.
De opkomst van de NSB
Wie denkt dat fascisme altijd makkelijk en van veraf te herkennen is aan een woest orerende politieke leider die vanaf dag één extreme maatregelen treft om een totalitair programma ten uitvoer te brengen – die heeft een vertekend, karikaturaal beeld van hoe het fascisme in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw opkwam en zich meester maakte van het politieke landschap in Europa. Ook in Nederland.
Wanneer we vandaag denken aan de retoriek van NSB-leider Anton Mussert dan is dat vaak in de context van zijn latere hagepreken aan het einde van de jaren dertig en 1940. In zijn laatste hagepreek, in juni 1940, heeft Mussert het over de “Brits-Joodse heerschappij” en beklaagt hij zich dat het “goud naar Amerika gaat.”
Maar dat rabiate antisemitisme, dat we vaak met het fascisme associëren, was niet vanaf dag één onderdeel van het programma, het ontwikkelde zich langzaam en werd voorafgegaan door een periode (ongeveer tot 1938) waarin Mussert juist zijn focus legde op een autonoom Nederland, dat weer controle moest krijgen over haar eigen economie en haar eigen havens, weer trots moest vinden in haar eigen geschiedenis. Allemaal ideeën die vandaag vrijwel identiek terugkeren in het programma van de FvD. Voor Mussert was het wanbeleid van de Nederlandse regering ten opzichte van de haven van Rotterdam en haar afnemende concurrentiepositie ten opzichte van Antwerpen de politiek-economische katalysator die hem tot een politiek fascisme dreef. Voor Baudet is het de Europese Unie en een zelfbenoemde migratiecrisis.
Laten we eens teruggaan naar 1934. Mussert sprak tijdens de landelijke NSB-dag. In de twee jaar daarvoor groeide zijn beweging spectaculair: van 21.000 (in 1934) naar 52.000 leden (in 1936). Ingehouden, bijna pathetisch, met de wat stijve houding van een Nederlandse dominee, verkondigde Mussert hoezeer hij “al sinds jaren gehunkerd” had naar “een vaderland dat we kunnen respecteren, … een Nederland waarop we trots zouden kunnen zijn,” een mogelijkheid die eindelijk werkelijkheid leek te worden.
Wie de denkbeelden van de vroegere Mussert nader bekijkt, komt snel tot de vaststelling dat ze in vrijwel niets te onderscheiden zijn van die van Thierry Baudet. Ook Baudet heeft het herhaaldelijk over een “heropleving” en “renaissance” van een Nederland waarop ‘wij’ weer trots kunnen zijn.
Ook de retorische technieken van de twee politici lijken veel op elkaar. Neem bijvoorbeeld het constante dreigen met duistere vooruitzichten voor Nederland. Mussert oreerde herhaaldelijk: “De komende tien jaren zullen beslissend zijn voor het zijn of niet zijn van het Nederlandse volk.” Ook Thierry Baudet zet steevast in op de drogreden dat Nederland bedreigd wordt. Mussert zag de externe dreiging vooral vanuit Amerikaanse hoek en vanuit de Sovjet-Unie, en waarschuwde dat “Europa van aangezicht verandert” om vervolgens meteen te lamenteren dat de andere partijen dit niet wilden erkennen en ondanks de dreiging willen “doorgaan op de oude paden.” Thierry Baudet is wat dat betreft zelfs veel agressiever dan de fascistische leider uit de jaren dertig en heeft het onomwonden over “omvolking” en de angst dat we “een minderheid worden in eigen land” terwijl zijn partij ondermijnd wordt door de bestuurders en “het partijkartel”, zoals hij de regeringscoalitie graag noemt.
Natuurlijk is Baudet geen dunne doordruk van de NSB. Er zijn voldoende verschillen die ook belicht zouden kunnen worden. Maar de politieke denkkaders en de retorica baseren zich op dezelfde principes. De koers van FvD is fascistisch. Plain and simple.
Gemeenschap
Net als Baudet vandaag, specialiseerde Mussert zich in uitspraken die een niet mis te verstane hiërarchie installeren tussen eerste en tweederangsburgers, uitspraken die van meet af aan de praktische intentie bevatten om deze tweederangsburgers hun rechten te ontnemen en ze zelfs daadwerkelijk geweld aan te doen of het land uit te zetten. De onverholen discriminatie waar deze partijen op uit zijn wordt steevast gelegitimeerd door de zaken om te keren: in plaats van toe te geven dat ze bedreigen, doen ze juist alsof zij degenen zijn die bedreigd worden, alsof zij degenen zijn die als enigen bereid zijn om de werkelijke problemen van de dag onder ogen te zien.
Dit is meer dan alleen maar een slimme retorische truc om weg te komen met uiterst discriminerende uitspraken. Dit is het basisprincipe van hoe een fascistische gemeenschap gevormd wordt.
In de vroege dagen van de NSB, toen de beweging aan het begin stond van een explosieve groei, legde Mussert steevast de nadruk op het belang van de gemeenschap: een geijkte fascistische strategie. De angst voor het communisme, die in die dagen groot was, leidde er niet toe dat mensen hun heil zochten in het individualisme, maar juist op zoek gingen naar een alternatief, anticommunistisch begrip van gemeenschap. Dit alternatief werd gevonden in een extreem-nationalistische politiek: een gemeenschap gebaseerd op uitsluiting, op een ideologie van een oorspronkelijk (Nederlands, of Dietsch) volk dat door middel van samenhorigheid opnieuw grootse dingen kon bereiken, als het maar bereid zou zijn om de corrupte elementen uit de gemeenschap te weren. Daarom ook horen we Mussert keer op keer zijn publiek toefluisteren dat de tijd gekomen is om een weg bewandelen “die de enkeling nooit alleen, maar die wij allen tezamen wel zullen kunnen winnen.”
Ook Baudet heeft een fascistisch begrip van gemeenschappelijkheid ontwikkeld. En net als alle fascisten moet de gemeenschap die hij wil ontwikkelen zich afzetten tegen een politieke vijand: de ‘oikofobe’ elite die – in een duister samenwerkingsverband met Europa – het oude Nederland om zeep wil helpen, evenals de migratie vanuit niet-Westerse landen en eigenlijk alles wat niet Westers is. Kortom: de gevestigde instituties enerzijds, en de nieuwkomers anderzijds – de tegenstelling die ook Mussert steeds weer aanhaalt.
Staatsinstituties, zoals universiteiten en scholen, bouwen in Baudets ogen niet aan een gemeenschap. Integendeel. Ze corrumperen ‘onze’ gemeenschap, ze vallen de werkelijke gemeenschap van binnenuit aan. Vanuit dat politieke kader kan Baudet vervolgens zijn ‘heroïsche tegenaanval’ lanceren, zijn “afrekening.” Die aanval is meer dan alleen rechts-populistisch (de outsider politicus tegen een imaginaire elitaire vijand); ze vormt de basis voor een fascistisch begrip van gemeenschap, gestoeld op rancune en discriminatie.
Links vs. fascisme
Net zoals het fascisme een rancuneus en discriminatoir begrip van gemeenschap bood, zo leek het communisme in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw een internationaal en universeel begrip van gemeenschap te bieden, gestoeld op gelijkheid en resoluut gekeerd tegen de giftige dynamiek van het kapitalisme. De populariteit van socialisme en communisme onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, zowel in Europa als in antikoloniale politieke bewegingen, kan hierdoor verklaard worden: deze politieke stromingen hadden immers een krachtig weerwoord tegen de opkomst van het fascisme, ook tijdens de bezetting. Maar dat communistische begrip van gemeenschap vertoonde al in de jaren dertig duidelijke rottingsverschijnselen en vanaf de jaren tachtig was een werkelijke communistische politiek volkomen gedesintegreerd.
Vanaf de jaren tachtig kwam het fascisme, na een lange sluimertijd, op een nieuwe manier terug, en inmiddels zitten we al ruim drie decennia in de vicieuze dynamiek van fascisme en neoliberaal kapitalisme zonder duidelijk zicht op een werkbaar alternatief. Terwijl extreemrechts al ruim drie decennia bezig is met het polijsten en fine-tunen van fascisme 2.0, is links er vooralsnog niet in geslaagd om een alternatief, inclusief begrip van gemeenschappelijkheid hier tegenover te zetten.
Terwijl links voor een van haar moeilijkste opgaven staat – haar streven naar universele gelijkheid ontdoen van datgene dat die idealen tot nu toe steeds weer onderuit heeft gehaald, namelijk de eurocentrische, witte en mannelijke inkleuring van die idealen van gelijkheid – werkt rechts gestaag voort aan een neofascistisch begrip van gemeenschap, in de kern gestoeld op ongelijkheid en gedreven door een rancune die zonder enige grond is en juist daarom zo gevaarlijk.
De grootste uitdaging van links bestaat uit het herdefiniëren van het begrip gemeenschap, of in ieder geval een werkbaar alternatief te bieden voor de fascistische gemeenschap. Die taak is moeilijk, omdat alleen een werkelijk inclusieve gemeenschap een duurzaam en werkbaar tegengewicht kan zijn voor fascisme. Juist om deze reden is het ook ontzettend kortzichtig te stellen dat we voor een slagkrachtig links weer terug moeten naar het oude begrip van klasse alleen en is het al helemaal dwaas om te stellen dat de antiracistische beweging of het feminisme de oorzaak zouden zijn van de groei van rechts, zoals op de sociale media nu en dan beweerd wordt.
Het tegendeel is waar: het zijn juist deze bewegingen die de basis leggen voor een inclusieve linkse gemeenschap. In een politiek landschap waarin het fascisme zich heeft ontwikkeld tot een uiterst populaire beweging met een groot draagvlak, zijn antiracisme, feminisme en ecologisch activisme allesbehalve randvoorwaarden voor de heropleving van links. Ze raken aan de kern van wat het fascisme aanvalt en kunnen hierdoor juist de basis vormen voor een alternatief voor het fascisme van vandaag.
Laten we daarom in ieder geval beginnen met het fascisme duidelijk te benoemen, niet alleen vanuit morele verontwaardiging, maar vanuit een poging om de fascistische gemeenschapsvorming te analyseren en er een alternatief voor uit te werken.
Bram Ieven schrijft en publiceert regelmatig over (Nederlandse) politiek en cultuur. Zie http://bramieven.tumblr.com/