Categorieën
Geschiedenis actueel

De heks is overal, maar waar zijn de historici?

Twee recente publicaties over heksenvervolgingen laten een kloof zien tussen feministische interpretaties en historisch onderzoek. Onjuiste claims over het verleden doen geen recht aan historische slachtoffers en schaden de feministische beweging, betoogt Lieke Smits.

Spreken van een ‘terugkeer van de heks’ zou onjuist zijn – de heks is immers nooit weggeweest. Toch is er de afgelopen jaren opvallend veel aandacht voor de historische heksenvervolgingen: in de Netflixseries Chilling Adventures of Sabrina (2018-2020) en Wednesday (2022–), in een internationale beweging om slachtoffers van de heksenvervolgingen in ere te herstellen, in de tentoonstelling De heksen van Bruegel (Museum Catharijneconvent, 2015-2016) en in het proefschrift Qualitative Darwinism: An evolutionary history of witch-hunting van cultuurhistoricus Steije Hofhuis (Universiteit Utrecht, 2022), dat veel media-aandacht heeft gekregen.

Ik durf voorzichtig te stellen dat 2023 in Nederland het jaar van de heks is, vanwege twee publicaties: de verhalen- en essaybundel Heks! Heks! Heks! van Jente Posthuma en het pamflet Heksenmonument. Beide vallen op vanwege de dialoog (of het gebrek daaraan) met de academische studie van historische heksenvervolgingen.

Heks! Heks! Heks!

Jente Posthuma kreeg van een Twentse boekhandelaar de vraag om een hertaling van enkele Overijsselse sagen te maken. Getroffen door de misogynie in de verhalen besloot ze er drie volledig te herschrijven en te publiceren met een afsluitend persoonlijk essay waarin ze naar feministische verwantschap met de ‘heks’ zoekt.

Jente Posthuma, Heks! Heks! Heks! (Uitgeverij Pluim, 2023).

Een eerste aanleiding voor deze verwantschap ziet Posthuma in de vrouwenhaat achter de heksenvervolgingen. Over dit punt treedt ze in discussie met het proefschrift van Hofhuis – al ageert ze voornamelijk tegen de interpretatie van Hofhuis’ onderzoek in een column van Elma Drayer. Drayer hekelt niet nader gespecificeerde wetenschappers die de heksenjachten ideologisch zouden duiden als femicide en vrouwenhaat en plaatst Hofhuis daar tegenover als een ‘verademing’. Posthuma merkt al op dat Drayer de woorden van Hofhuis hier wel erg vrij vertaalt; hij noemt vrouwenhaat immers wél als een factor in de heksenverbrandingen. Uit zijn proefschrift komt misogynie naar voren als een van de redenen dat het angstbeeld van de vrouwelijke heks zich zo makkelijk binnen de patriarchale cultuur kon verspreiden (al blijft de vraag naar het belang van de factor misogynie wat onderbelicht). Hofhuis noemt het idee van vrouwenonderdrukking als bewust doel achter de heksenvervolgingen echter achterhaald:

In the past, historians thus often assumed that witchcraft concepts and trials were intelligently designed for ulterior purposes. They pointed to such things as financial gain, the strengthening of clerical power, the oppression of women, or the destruction of traditional peasant culture. More recently, however, many experts have concluded that the people responsible for the persecutions were genuinely afraid of witches, while the trials occurred in a rather unplanned and haphazard manner. (p. 12)

In haar essay verwijt Posthuma Hofhuis dat hij niet verwijst naar het boek Caliban and the Witch van de feministische en marxistische politieke filosoof Silvia Federici uit 2004, die de heksenjacht juist als doelgerichte oorlog tegen vrouwen ziet. Deze omissie is echter wel verklaarbaar: Federici is geen historicus, maakt grove fouten waar het gaat om basale gegevens zoals het aantal slachtoffers van de vervolgingen en haar conclusies stroken niet met de uitkomsten van recent historisch onderzoek.

Posthuma voelt zich ook verwant met de vrouwelijke slachtoffers van heksenjachten omdat ze hen als feministen avant la lettre ziet. In een interview zegt ze dat historici van inzicht verschillen, maar dat zij zich aansluit bij degenen die beweren dat zelfstandige vrouwen vaker beschuldigd werden: ‘vrouwen zonder man, weduwen, oudere vrouwen, vrouwen die te veel van geneeskunde wisten of die een te mannelijk beroep uitoefenden’. Volgens Hofhuis en twee andere historici die door de Volkskrant werden geraadpleegd waren vrouwen weliswaar vatbaarder voor hekserijbeschuldigingen dan mannen vanwege negatieve stereotypen, maar zijn er geen redenen om aan te nemen dat sterke, onafhankelijke vrouwen vaker getroffen werden dan vrouwen die strakker in het patriarchale gareel liepen.

Heksenmonument

Susan Smit schrijft al meer dan 20 jaar over hekserij. In 2022 publiceerde ze een manifest dat oproept tot een nationaal heksenpardon, in samenwerkingen met ‘vrouwenactivisten, vrouwen uit de politiek, kunst en literatuur, de spirituele gemeenschap en heksengemeenschap’. De wetenschap is een veelzeggende afwezige in dit rijtje. Smit schrijft dat Nederlandse historici haar bewering dat de heksenvervolging een vorm van femicide waren hebben betwist en sluit zich aan bij Federici’s visie dat heksenvervolgingen waren gericht op het disciplineren van vrouwen.

Susan Smit e.a., Heksenmonument (Lebowski, 2023).

Inmiddels is de Stichting National Heksenmonument opgericht, met in het bestuur Smit, Bregje Hofstede en Manja Bedner. Zij hebben een nieuw pamflet met de titel Heksenmonument samengesteld, met bijdragen van auteurs uit ‘de feministische hoek, activistische hoek, mensenrechtenorganisaties, natuurbescherming, de politiek, literatuur, kunsten en wetenschap, de spirituele gemeenschap en de moderne heksengemeenschap’. Dit keer doet de wetenschap dus wel mee. Na het lezen van het pamflet moet ik echter vaststellen dat met name de literaire bijdragen interessant zijn, maar dat de wetenschap er bekaaid afkomt.

In het voorwoord van het pamflet geven de samenstellers hun kijk op heksenvervolgingen. Het ging om ‘vrouwenvervolgingen’, gericht op ‘lastige vrouwen’. Zonder namen te noemen suggereren ze dat historici de vrouwenhaat achter de vervolgingen ontkennen, waarbij ze niet ingaan op het onderscheid tussen misogynie als een drijvende factor en vrouwenonderdrukking als bewust einddoel.

In lijn met het voorwoord geeft historicus Annine van der Meer in haar bijdrage een overzicht van wijze vrouwen van de prehistorie tot het heden en stelt ze, zonder naar recent historisch onderzoek te verwijzen, dat de voornaamste oorzaak van de heksenvervolgingen lag in ‘het willen verdringen van de intuïtieve en sjamanistische vermogens van het vrouwelijke of yin-principe’ (p. 21). Filosofe Joke Hermsen biedt een uitgebreide bespreking van het boek van Federici. Ook Smit verwijst in haar eigen bijdrage nog eens naar Federici om te betogen dat het ging om ‘een massale, internationaal georganiseerde, door de staat wettelijk goedgekeurde, door de godsdienst gezegende oorlog tegen vrouwen en tegen de natuur’ (p. 105).

De meeste historische nuance is te vinden in de bijdrage van Hofstede (die overigens ook weer Federici aanhaalt). Zij stelt dat de van hekserij beschuldigde vrouwen waarschijnlijk geen feministen avant la lettre waren, maar willekeurige slachtoffers van massahysterie. Dat hoeft echter geen obstakel te zijn om de rebelse heks te gebruiken als symbool voor feministisch verzet.

Waar zijn de historici?

De feministen die zich inzetten voor het nationale heksenmonument maken claims over het verleden die niet door historisch onderzoek gestaafd kunnen worden en betrekken geen academische historici bij hun project. Het wantrouwen lijkt wederzijds te zijn. Hofhuis tweette na de publicatie van het manifest dat de initiatiefnemers er te veel ‘onzin’ bijhalen. Misschien niet onterecht, maar ook geen uitnodiging tot een constructief gesprek

Dat kan ook anders: de Nederlandse historicus Jan Machielsen (verbonden aan Cardiff University) schreef vorig jaar een genuanceerde kritiek op de Schotse excuses voor de heksenvervolgingen, waarna hij werd uitgenodigd om aan te schuiven in de podcast van de ‘Witches of Scotland’-campagne om over zijn standpunt in gesprek te gaan. Zou zo’n constructief gesprek tussen academici en degenen die zich met historische slachtoffers van heksenjachten verwant voelen niet mogelijk zijn in Nederland?

Niet alleen historici maar ook historisch letterkundigen en kunsthistorici zouden waardevolle reflecties kunnen bieden op de geschiedenis van heksenvervolgingen in relatie tot het heden. Toen ik me in de discussie tussen de feministische auteurs en de geschiedschrijving verdiepte kwamen er vragen bij me op waar ik graag experts hun licht op zou zien schijnen. Als het inderdaad om willekeurige slachtoffers ging, hoe verhoudt dat historische gegeven zich tot de beeldvorming van de heks als ongewone vrouw in de kunst en literatuur sinds de Middeleeuwen? Zijn de feministen avant la lettre daar misschien te vinden? En sinds wanneer en op welke manieren is de figuur van de heks een emanciperende rol gaan vervullen voor vrouwen?

Wat mij betreft kunnen deze onderwerpen goed verbonden worden aan een nationaal heksenmonument, omdat ze raken aan de receptiegescheidenis van de figuur van de heks. Maar dan wel zonder onjuiste claims over het verleden. Die doen immers geen recht aan de historische slachtoffers en schaden de feministische beweging.

Lieke Smits is postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit Antwerpen. Ze houdt zich bezig met de religieuze cultuur van de late middeleeuwen