Categorieën
Geschiedenis actueel

Waarom we allemaal kinderen van de koloniale rekening zijn

De dubbele moraal van de koloniaal draagt ver. Volgens historicus Remco Raben kan de Nederlandse behoefte om de ‘goede koloniaal’ te zijn, voortbestaan dankzij het isolement waarin onze persoonlijke en publieke herinneringen zich hebben gevormd. Hoe kunnen we dit veranderen? Waarom is de confrontatie met koloniale tegenbeelden noodzakelijk?

We zijn allen kinderen van de kolonie. Sommigen zijn aangenomen, de meesten zijn bastaards. Maar we zijn allen erfgenamen. Een gezellige familie is het niet, want de erfenis is zwaar omstreden. Denk maar aan de debatten over uiteenlopende dingen als alledaags en minder alledaags racisme, onderzoek naar dekolonisatiegeweld, pamfletten over Tempo Doeloe van witte journalisten, koloniale heldenverering, de herkomst van museale collecties, Librisliteratuurprijswinnaars, enzovoorts. Of, minder grijpbaar, de doorwerking van hiërarchische wereldbeelden die aan het kolonialisme zijn ontsproten. Ook zijn er steeds meer nieuwe Nederlanders die een geschiedenis van kolonialisme met zich meedragen. Onze samenleving is doordrenkt met het koloniale verleden.

Koelies sorteren tabaksbladeren op de onderneming Bandara Klippa van de Deli Maatschappij, Oost-Sumatra, 1894. (Collectie Museum voor Wereldculturen)

Wie zich bezighoudt met de kolonie en alles wat daaruit voortkwam, beseft al snel dat er veel tegenstrijdige manieren zijn om naar dat verleden te kijken. Een eenduidig, alomvattend verhaal van kolonialisme en dekolonisatie bestaat niet, omdat de uitgangsposities van de mensen die deze geschiedenis schrijven zo uiteenlopen. Elk historisch verhaal is natuurlijk afhankelijk van de verteller, maar in de koloniale geschiedenis zijn de fragmentatie en de dissonantie tussen verschillende stemmen veel sterker dan elders. Dat komt doordat het koloniale bewind geschraagd werd door een systeem van fundamentele ongelijkheid op raciale en etnische basis. Het is daarom onvermijdelijk dat de geschiedenis in termen van identiteit of sociale boven- of onderschikking wordt verteld.

Er is nog iets anders aan de hand met koloniale geschiedenis. Kenmerkend voor koloniale regimes is dat tegenstemmen steevast worden gedempt of gemarginaliseerd. Zo werd en wordt de kennis over de koloniale samenleving voor een groot deel bepaald door de geschriften van de Nederlandse koloniale elite. Het gevolg is dat de Nederlandse samenleving lang doof of blind heeft kunnen blijven voor conflicterende visies op het kolonialisme. Slavernij in Indië? Nooit van gehoord. Indonesische dwangarbeiders? Dat waren toch criminelen. Rietbranden? Schooiers. Brandende kampongs? Ze vochten een vuile guerrilla-oorlog. Historici hebben weinig oog gehad voor het intrinsiek gewelddadige, racistische en onderdrukkende karakter van de koloniale bezetting, of hebben deze met eufemismen toegedekt. Ook hier is de stem van de (vooral witte) koloniale elite vaak richtinggevend geweest. In de herinnering van veel Nederlanders overheersen immers beelden van orde en regelmaat, het aanleggen van stuwdammen, spoorwegen, volksgezondheidsprogramma’s. Dit soort stemmen kunnen door blijven klinken omdat het protest van gekoloniseerde tijdens de kolonisatie effectief onderdrukt en verzwegen werd en omdat hun verhaal niet strookt met het beeld dat Nederlanders van onze koloniale geschiedenis hebben. De totslaafgemaakten hadden geen stem, de criminelen schreven geen brieven, de suikerarbeiders legden niet uit waarom ze jaar in jaar uit het riet in brand staken.

Het mechanisme van verstomming van de antikoloniale stem is overigens nog steeds werkzaam. Postkoloniale critici met een niet-westerse achtergrond krijgen geen ruimte, worden voor gek verklaard of hun inbreng wordt als identiteitspolitiek weggezet. Hun postkoloniale, emancipatoire geluiden vallen vaak slecht bij mensen die denken dat geschiedenis uit simpele feiten bestaat of dat een neutrale geschiedenis mogelijk is. Zij zetten zich af tegen het moralisme, dat ‘onhistorisch’ en ‘niet objectief’ zou zijn en geen begrip zou tonen voor het feit dat er vroeger andere waarden golden. Dat is een valse voorstelling van zaken. In de eerste plaats gaat het argument dat er vroeger andere waarden golden vaak mank. De stemmen van de meest betrokkenen worden daarbij voor het gemak genegeerd. De Nederlandse generaal J.B. van Heutsz vond de annexatie van Aceh gerechtvaardigd, maar voor de Acehse sultan Mohamad Daud was zij een dramatische schending van de onafhankelijkheid. Bovendien is het vasthouden aan het eigen ‘neutrale’ beeld evenzeer een morele keuze, want wie heeft de bronnen geproduceerd, wie schrijft de geschiedenis, vanuit welk standpunt en met welke voelsprieten en alarmbellen?

De Nederlandse herinnering aan het kolonialisme, zowel persoonlijk als collectief, gaat nog steeds uit van de ‘eigen’ ervaring en zelfbeelden – die van het goede leven in de kolonie en van de redelijk goedertieren kolonisator die Nederland was. Het historische zelfbeeld is zo sterk verankerd, dat een postkoloniale benadering slechts als bedreigend wordt ervaren. Er mag best wat kritiek op het kolonialisme klinken, maar de erkenning dat het een systeem van fundamentele uitsluiting en racisme was, is nog altijd een stap te ver, juist omdat dit het Nederlandse zelfbeeld schaadt. Dit gunstige zelfbeeld kon ontstaan in het sociale isolement waarin het koloniale bestuur opereerde en waarin zijn beelden en herinneringen ook na de dekolonisatie van generatie op generatie werden doorgegeven.

Cartoon van O. Fabrès, ‘Serpent’ uit: Aux Indes Néerlandaises (1934)

Bedenk dat slechts een kleine koloniale elite in Indië zich de luxe kon permitteren om een dubbele maatstaf aan te houden, de signalen van onvrede en mishandeling te negeren, en zich in een expat-cocon een genoeglijk leven kon verschaffen. Voor een werkelijke rekenschap (wat iets anders is dan afrekening) is een confrontatie nodig met de mensen die het kolonialisme op een heel andere manier hebben ervaren. Die ontbreekt doorgaans nog steeds.

De dubbele moraal van de koloniaal draagt ver. Maar de wereld beweegt en de Nederlandse samenleving verandert. Veel scherper dan voorheen worden problemen in termen van koloniale doorwerking gedefinieerd. Dat dwingt ons tot reflectie op onze koloniale wortels, onze koloniale waarden en onze omgang met de veranderende wereld. Een confrontatie met de gezichtspunten van anderen is daarbij noodzakelijk. Alleen dat kan inzicht verschaffen in het karakter en de erfenissen van het Nederlandse kolonialisme. Anders zijn we veroordeeld tot de eigen ijsschots en tot een dolend en smeltend voortdobberen in de opwarmende postkoloniale wereldzee.

Remco Raben werkt als historicus op de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam en is tijdelijk onderzoeker voor het project ‘Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië 1945-1950’ bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies.

 

 

 

Meer lezen binnen deze reeks?

Edurne De Wilde: Wat is de staat van het Nederlandse postkoloniale debat?

Lara Nuberg: Wanneer passen mensen hun beeld over kolonialisme aan?

Stephanie Welvaart en Eveline Buchheim: Koloniale herinneringen anders belicht